het uitgestrektste hooggebergte van Europa, dat vau het Rhône-dal in het westen tot de Donauvlakte in het oosten in eenen grooten hoog om Noord-ltaliè loopt, tusschen 23 en 35 graden oosterlengte en 44 tot 48 graden noorderbreedte. De lengte in eene regte lijn berekend, van het meer van Geneve ten westen tot de rivier de Leitha ten oosten, bedraagt ruim 110 mijlen, bij eene breedte van 20 tot 40 mijlen; en van het westzuidwesten naar liet oostnoordoosten vormen de A., op een grondvlak vau 4500 vierk. mijlen, verscheidene bergketenen.
Bij de Ouden droegen de verschillende gedeelten van deze ontzaggelijke aaneenschakeling gebergten de volgende namen, te weten : Alpes Maritimae, van den Ligusticus sinus tot Mons Vesulus (Viso) en de bronnen van den Padus (Po);
Alpes Cottinaea (vroeger Alpes Juliae genaamd, doch den lateren naam ontvangen hebbende onder keizer Augustus, ter gedachtenis aan den weg, dien koning Cottius voor de Romeinen had geopend in het dal van Suza), van den Vesulus Mons tót aan den Alpis Cottia (Mout Cenis);
Alpes Graiae (ook genaamd Cremonis juya), van den berg Cenis tot aan de bronnen van de Duria major;
Alpes Penninae, van de Duria tot aan den Mons Adulas (St. Gothard), dus geheeten naar een woord in de landstaal, dat ,,hoogc berg" beduidt; tot deze keten behoorde de Penninus Mons (de groote St. Bernard);
Alpes Helveticaea; of Lepontiaer, in het zuiden van Zwitserland;
Alpes Rheticaea of Tridentinae, die door de beide Rhetién (Graauwbunderland) liepen;
en eindelijk Alpes Carnicae of Noricae, die Noricum scheidden van het land der Carni.
Omtrent de tegenwoordige indeeling valt het volgende te zeggen. Behalve de indeeling in 3 hoofdketenen ; de middelste of oorspronkelijke A., de noordelijke voor Alpen en de zuidelijke parallelloopende boven-Alpen,
onderscheidt men de Midden-Alpen, de Wester-Alpen en de Ooster-Alpen.
I. De Midden-Alpen bestaan uit de eigentlijke middelste keten, benevens de beide noordelijk en zuidelijk vooruitspringende groepen. Tot de middelste keten behooren :
1) de pennijnsche A., tusschen de lombardische vlakte en het Rhône-daI,met den Mont-Blanc,den grooten St.Bernhard, de Monte-Rosa, den Fletschhorn en den Simplon.
2) de lepontische A., het middendeel van het Alpenland met de plateau-massa van den St.Gothard, den Pitz-Val-Rijn en den Moschelhorn.
3) de rhetische A., tusschen Inn, Adda en de Boven-Etsch.met den Septimer, den Julier, de Bernina, den Brenner en den Dreiherrnspits. Tot de noordelijk vooruitspringende groep worden gerekend:
4) de Berner A., met den Finsteraarhorn, de Jungfrauenden Schreckhorn.
5) de Vierwaldstadter A., met den Surennenalp en den Titlis.
6) de Glarner of zwitsersche A., met Dödi, Crispalt, Claridenalp, Mythenberg en Rigi. 7) de Thur-A., met den hoogen Santis.
8) de Algauer A., met den Arlberg en den Hoch vogel. De zuidelijk vooruitspringende groep bevat: 9) de Orteler A., met de Orteler-spits.
10) de triëntijnsche A., met de Vedretta-marmolatta.
II. De Wester-Alpen bestaan uit de volgende groepen :
11) de Zee-A., met den Col-Roburent.
12) de cottische A., met Mont-Viso, Mont-Genèvre , Mont-Pelvoux en Mont-Ventoux.
13) de grajische A., met Mont-Cenis, Mont-lseran en Kleinen Bernhard.
III. Tot de Ooster A. behooren :
14) de norische A.,tusschen de Drau-en-Donauvlakte, met den Hohen Tauern, den Grossglockner, den Wiesbachhorn, den Watzmann, den Dachstein, de Stangalp, den Schneeberg en den Oetscherberg.
15) de carnische A., met den Drobac en het Colschnagebergte.
16) het illyrische Karst-plateau, genaamd de Julische A., met den Terglu.
De alpen-dalen vertoonen zich aan den voet der hooge middenketen als breede langwerpige dalen, aan de zuidzijde der A. daarentegen als dwarsdalen; aan de hoofddalen sluiten zich in den vorm van ketelbekkensde nevendalen aan, die als de zetel van het eigentlijke alpenleven zijn aan te merken. De voornaamste dalstreken zijn : het dal der Arve, van de noordelijke helling van den Mont-blanc; dan Opper- en Neder-Wallis, die beiden het Rhône-dal vormen; het Rijn-dal, het dal der Reusz, het Aar-dal, het Inn-dal, het dal der Drau.—De tusschen de Alpen-ketenen aanvangende en zich om dezelve uitstrekkende stroomgebied-streken zijn :
1) het Rhône-gebied;
2) het Po-gebied ;
3) het gebied van de Etsch en van de kustrivieren der Adriatische Zee;
4) het gebied van den Donau;
5) het Rijn-gebied.
De wegen over de Alpen zijn óf smalle paden, die slechts begaanbaar zijn voor den vasten tred der muildieren, óf wegen, die bereden kunnen worden. Wij laten hier volgen een overzigt van de Alpen-wegen:
1) Van Oneglia, aan de kust der ligurische Zee, loopt opwaarts naar Pieve een weg over de hoofdketen, en begint bij Camaragua nederwaarts te loopen naar den Tanaro en vervolgens naar Ormea; hij volgt de rivier tot Ceva. Over Mondovi gaat hij naar Fossano, waar hij zich aansluit aan den spoorweg van Cuneo naar Turijn.
2) Van Nizza aan de zee loopt noordoostwaarts over Escarena en Sospello een postweg naar het Royadal, en doorsnijdt dat in eene klimmende rigting tot aan het teiTasvormig gebouwde Saorgio. Vervolgens loopt de weg door chaotische rotsmassaas naar Tenda, tusschen weilanden en bosschen en watervallen. Dan begint hij te zigezagen en loopt menigmaal slechts l2 voet breed, steil opwaarts, druk bereden door klingelende muildier-karren tot aan la Ca op den 5526 vt. hoogen Col di Tenda. waar men een heerlijk vergezigt heeft over de Alpen van den Mont-Blanc heen tot aan Mont Rosa. Eenige uren gaans nederwaarts brengen u dan naar Limone, en, deels tusschen enge kalkrots-wanden, deels tusschen digt met bosch begroeide hoogten, naar Cuneo.
3) Langs den Durance opwaarts loopt een te berijden weg naar Briançon; van daar echter 3 miglia verder noordoostwaarts vormt een straatweg,die over het 5744 vt. hoog gelegene dorp Mont Genèvre loopt, de gemeenschap met Clavières, Cesanna en Oulx in het Dora-dal, van waar de spoorweg over Suza naar Turijn loopt. In 1340 stichtte graaf Humbert II van Briançon een hospice op den weg over Mont Genèvre.
4) Bij Montmeillan aan de Isère vereenigt zich de van Geneve over Aix en Chambéry gaande spoorweg met den van Grenoble, in noordelijke rigting opwaarts, de Isère volgenden postweg. Van daar volgt de spoorweg de Isère en het Drac-dal over St. Jean de Maurienne tot Notre-Dame de Charmais, benoordoosten Mont Tabor, en hier is men bezig eenen ruim 4 miglia langen tunnel (20,636 parijsche voet, dus ruim I duitsche postmijl) door de Alpenketen te boren naar Rochemolle en Millauzes, om bij Oulx eene aansluiting te krijgen aan den Suza-spoorweg. Vooreerst loopt de postweg nog van St. Jean den Are opwaarts tot aan het dorp Lanslebourg; van daar kronkelt hij zich in kunstige bogten opwaarts naar den berg Cenis of Mont Cenisio, 18 vt. breed, nergens steil, over afgronden en door rotsen heen, die men heeft laten springen. Hij loopt tusschen den grooten en kleinen Mont Cenis door; op den top (6098 vt. hoog), over welken Hannibal (?), Pompejns, Pepijn en Karel de Groote getrokken zijn, bevindt zich eene groote vlakte, Madelina genaamd, met het post-station Mont-Cenis; een kwartier gaans verdereen militaire post met kazerne voor 1000 man,en een hospice (bevattende 40 kamers) van de benedictijner monniken, in de 9e eeuw gesticht door Lodewÿk den Vrome. Benedenwaarts, op de veel ruwere en rotsigere zuidzijde, loopt de slingerende weg door het dal van het riviertje Cenise naar Suza. In den winter glijdt men van de steile hoogte af (menigmaal 2000 voet in 10 minuten) op kleine sleden, elke slede ingerigt voor den bestuurder of voerman en één passagier; dit neerglijden noemt men aller à la remasse. Op dezen weg bevinden zich 26r refuges (toevlugthuizen), ter beschutting voor lawinen, koude, enz., welke refuges tevens herbergen zijn; en als de sneeuw zeer hoog ligt, wijzen groote houten kruisen den weg aan. Napoleon I heeft in 1805 dezen Alpenweglaten aanleggen; door 3000 werklieden was dezelve in 5 maanden tijds geheel in gereedheid gebragt.
5) Van het meer van Geneve, de Rhône op, over Martigny loopt een rijweg. Ook bovenwaarts door het Dranse-dal (Val d’Entremont) gaan nog kleine rijtuigen tot op den St. Bernhard, over de plaatsen Orsières (2959 vt.), Liddes (4302 vt.), St.Pierre-Mont-Joux (5002 vt.). Voorbij laatstgenoemde plaats was de weg vroeger zeer steil, en leverde aan het leger van Napoleon I groote moeijelijkheden op.Het voetpad loopt over het groene Plan du Praz, waar de eenzame herberg Cantine du Praz staat; de rijweg houdt hier op. Door eene wilde engte ter hoogte van 5920 vt. (Défilé de Marengo) komt men aan twee steenen refuges ; dan de Nudri-brug (6880 vt.) overgaande, komt men aan de overzijde van de Dranse en bereikt op den 7368 vt. hoogen top het hospice, zijnde twee tamelijk groote gebouwen, door 10 à 15 Augustijner koorheeren en 7 knechten (maroniers) bewoond. Het werd 962 gesticht door den heiligen Bernhard van Menthon, en is de hoogste winterwoning in de Alpen met de gemiddelde temperatuur der zuidkaap van Spitsbergen (0,79n R.). Het tegenwoordige huis dagteekent uit het midden der 16e eeuw. De lijken der verongelukten (16 in den loop der laatste 12 jaren) worden bewaard in een laag gebouw, waar ze, in de drooge, koude lucht, tot cene soort van mummiën uitdroogen. In 1848 werden hier 19,000 personen geherbergd, waarvan nog geen 2000, die voor het genotene betaling gaven. Aanvankelijk had dit klooster bezittingen in de Nederlanden, in Engeland en in Sicilië. Tegenwoordig worden de 36,000 gulden, die jaarlijks noodig zijn voor het onderhoud, door de monniken bijeengebedeld, grootendeels in het land zelf.
Den berg af loopt de weg langs een meir en langs het Plan de Jupiter, op hetwelk eertijds een romeinsche tempel stond van Jupiter optimus maximus Poenis (vandaar Mons Joris, Mont Joux en poeninische of pennijnsche Alpen?). Over St. Rémy komt men bij St. Oyen in het Buttier-dal; verder voort opent zich links het Val Pellina, dat zich tot den Matterhorn uitstrekt, en in de nabijheid van Aosta, waar onafzienbare druivenvelden beginnen, wordt men links den Mout Rosa gewaar, en regts den Mont-Blanc (van Martigny 17½ uur gaans).
Over den kleinen Bernhard heeft denkelijk wel de overtogt plaats gehad van Hannibal over de Alpen.
6) Van Martigny opwaarts langs de Rhône loopt een postweg tot aan Brieg. Even beneden Brieg, bij Gliss of Glitz (2250 vt. hoog) begint de Simplonweg in eene oostwaartsche rigting, langzaam stijgende ; in lange kronkelingen loopt deze weg over groene velden, vervolgens zuidweslwaarts gaat hij het dal in van de door eene diepe bergkloof stroomende Saltine, en dan weder oostwaarts, zonder merkbare helling het Canter-dal door tot aan de Ganterbrug. Ter hoogte van 4768 voet staat het posthuis (te gelijk herberg entoevlugthuis) Barisello of Berisal; verderop verheffen zich de hooge Berner Alpen; dan volgt de zich 95 vt. lang in de rots uitstrekkende Schalbet-galerij. Het naastvolgende uur gaans, met 6 refuges en I hospice, is in den tijd der lawinen en stormen het gevaarlijkste gedeelte. Een weinig hoogerop wijst een houten kruis de hoogste stijging (6218 vt.) van dezen pas aan, waar de helling weder dalend wordt en waar het nieuwe, in 1840 voltooide, grootsche hospice staat, dat onderhouden wordt door eenige der koorheeren uit het Bernhardhospice, waaraan het in eigendom toebehoort. Hier worden, het eene jaar door het andere gerekend, jaarlijks 12 a 13,000 reizigers opgenomen gratis. Een groot, open, meirbekken-vormig dal, door sneeuwbergen en gletschers omringd, vormt do kruin.Daar staat een hooge, vierkante toren, het oude hospice. Ter hoogte van 4340 voet volgt het dorp Simpeln (Simplon, Simplone); dan, 3423 vt. hoog, de Weiler Gsteig of Algabi, met de evenzoo genaamde galerij, en vervolgens de over het geheel woeste en indrukwekkende bergkloof van Gondo, door welke de Diveria stroomt. Verderop is de zich dwars voor die kloof uitstrekkende rotsmassa doorgebroken, en een pad, 683 voet lang, de galerij van Gondo genaamd, loopt tusschen rotswanden, die zich 2000 vt. hoog steil verheffen aan weerszijden. Op 2164 vt. hoogte ligt Gondo, Guntz of Ruden, zijnde het laatste zwitsersche dorp. Over Iselle of lesellen komt men aan de galerij van Creola en aan het dorp zelf, waar eene 91 voet hooge brug over de Diveria ligt. Het Diveria-dal loopt vervolgens uit in het Val d'Ossola of Eschenthal, welk dal geheel en al italiaansch is wat betreft de landschapsgezigten, die het aanbiedt. Domo d’Ossola, 942 vt. hoog, ligt aan de Toza, die uit het Formazza-dal komt en hier bevaarbaar wordt, ofschoon het een woelig vaarwater is. Meer zuidwaarts ontlast zich de van de Rosa komende Anzasca. Vervolgens neemt de Tosa de Strona in zich op, zijnde een tak van het Orta-meir. Als men nu do Tosa over is komt men, door eene vruchtbare, welige landstreek, en langs een der grootste granietgroeven van Italië,aan het Lago Maggiore. Over Baveno loopt de weg, op graniet-zuilen èn muurwerk rustende, naar Arona, vervolgens naar Sesto-Calende en eindelijk door de vruchtbare, eentoonige vlakte naar Milaan.
Napoleon I liet in 1800 een begin maken met den aanleg van dezen weg,die in 6 jaren tijds voltooid was; dezelve is 25 à 30 vt. breed, bij eene helling van 6 duim op de 6.) voet. Deze Alpenweg, onbetwistbaar de schoonste van allen, loopt door de sneeuwlinie ; om hem te voltooijen, moesten er 613 bruggen, 7 galerijen en 20 refuges of toevlugthuizen gebouwd worden, en de gansche aanleg heeft over de 18 millioen francs gekost. De oude steile weg over den Simplon was reeds in het jaar 117 onzer jaartelling door een romeinsch leger overgetrokken.
Voorheen was de meer westelijk gelegene, 8386 vt. hooge, nu alleen nog maar voor voetgangers geschikte Moro-pas, uit het Anzasca-dal over Macugnaga, langs de Rosa naar Saas loopend, de in deze streek minst moeijelijke postweg.
Van Brieg naar Domo d'Ossola 14 uren gaans, per postwagen 11 uren rijdens.
7) Ten westen van den St. Gothard, bij de bronnen van de Rhône, vormen verscheidene belangrijke passen den overgang uit het eene dal naar het andere. a] Van het dorp Brientz, 1859 vt. hoog, loopt een weg oostwaarts langs de Aare, het dal in van den Beneden-Hasli, naar Meiringen. Boven Brientz opent zich aan de oostzijde het Gadmen-dal, door hetwelk een weg, tusschen den Titlis en de Susten-pieken door, over de 5981 vt. hooge Susten-kamnaarMayen, en vervolgens naar Wasen in het Reuss-dal.
Boven Meiringen strekt zich de dal-ketel zuidoostwaarts uit naar een tweeden ketel, in welken ter hoogte van 3303 vt. het dorp Guttannen ligt; omstreeks een uur gaans verder vormt de Aare, den 225 vt. diepen Handeck-fall, bij welken waterval eene herberg staat. Nog verder naar boven wordt het dal eng, de plantengroei houdt nagenoeg geheel op, en ter hoogte van 5750 vt. komt men aan het Grimsel-gasthuis in eenen woesten bergketel, den Grimsel-grond, tusschen naakte rotsen en sneeuw, niet ver van een klein meir. Westelijk van daar ontspringt de Aare, uit de door den Zinckeustock van elkander gescheidene Boven- en beneden-Aar-gletschers. Een steil voetpad loopt in kronkelingen op den Grimsel aan, van welken bergpas het hoogste punt (6695 vt. hoog) Hauseck heet. Op de kam ligt de Doodenzee of het Doodenmeir. Hier benoorden loopt de weg steil langs den Maienwand, die met groene velden en Alpenrozen overdekt is, 1500 vt. benedenwaarts naar den Rhône-gietscher. Van hier, of, als men wil, van het Doodenmeir af. loopt de weg langs de Rhône afwaarts naar Oberwald, en vervolgens naar Obergestelen (of Haut Ghâtillon) ter hoogte van 4174 vt.
b] Van Hospental aan de noordzijde van den Gothard loopt een weg, in zuidwestelijke rigting, naar het uit slechts eenige weinige huizen bestaande Realp (4723 vt.), den westelijken Reuss op, langs den Gletschhorngletscher opwaarts naar de scherpe. 7419 vt. hooge kam der Furca, die zelden vrij is van sneeuw en op welke eene herberg staat; vervolgens tusschen twee pieken door, een eind weegs over den Rhône-gletscher, welks oosterkant hij volgt, en eindelijk benedenwaarts naar Obergestelen.
c] Van Airolo, aan de zuidzijde van den Golhard loopt een andere weg door het bedretto-dal en den Tessino op, waar van het hospice all'Acqua (4830 vt. hoog) een weg zuidwaarts afdaalt in het Formazza-dal. Uit het woeste en koude Bedretto-dal loopt de pas over de Viltenen (Novena), 7521 vt. hoog, in het Eginen-dal en naar Obergestelen.
d] Van Domo d'Ossola in het Tosa-dal komt men meer noordwaarts in het schoone, Val Antigoriu genaamde gedeelte van het dal, en vervolgens in liet bovenste gedeelte, Val Kormazza of Pommat. De ontzagwekkende bergengte of pas van Foppiano of Interslald loopt naar het 3888 vt. hoog gelegene Fonnazzo of Pommat of Wald (Valdo). Verderop, hoven de dorpen, is de 80 vt. breede en 400 vt. hooge Tosaval, de schoonste waterval der Alpen , die trapswijze in drieën gedeeld is en dus naar beneden stort van drie verschillende hoogten. Over drie eveneens terrasvormig hoven elkander gelegene dorpen loopt de weg in zuidwestelijke rigting naar den kalen 7819 voet hoogen pas opwaarts, over den Gries-gletscher, en vereenigt zich met den weg over de Nufenen, om naar Obergestelen te komen.
8) Aan het zuider-einde van het Vierwaldstatten meer, digt bij den mond van den Heuss, ligt het havendorp Muelen of Fiora naast liet aan de familie Attinghausen toebehoorende kasteel Rudontz. Niet veel verder zuidwaarts komt men naar Altorf of Uri (1410 vt. hoog) in het aan ooftboomen rijke dal met het standbeeld van Willem Teil, zooals het heet ter plaatse waar hij zijnen zoon den appel van het hoofd heeft geschoten. Aan den ingang van het zich hier van de oostzijde openende Schachen-dal ligt op eenen heuvel Tell’s woonplaats Durglen, waar sedert 1522, op de plaats waar zijn huis gestaan heeft, eene kapel is gebouwd. De zuidwaarts loopende weg gaat de Schachen-beek over bij een groot weideveld, dat als landsmeent dient orn er volksvergaderingen te houden. Westelijk van daar ligt het dorp Attinghausen, de geboorteplaats van Walter Fürst. Ten zuiden van Klus verheft zich de 9818 vt. hooge, steile Windgelle. Ruinen hij Silinen worden voor overblijfselen gehouden van Gesler’s burgt Zwing-Uri. Dan volgt het kleine, bevallige Amsleg, 1557 vt. hoog, en hier,bij de nieuwe brug over de Reuss, neemt de cigcntlijkc Gothardweg eenen aanvang hij de pyramide van den 9464 vt. hoogen Bristenstock. Deze weg was tol in het begin der 19e eeuw van al de Alpen-passen hel meest bezochte voetpad. Van 1820 tot 1832 werd het herschapen in eenen straatweg, die voor geen der overigen behoeft onder te doen; door de indrukwekkende schoonheid der omliggende landschappen is deze weg beroemd. Van Junij af is hij gedurende i a 5 maanden vrij van sneeuw. De postwagen legt den afstand van Fluelen naar Bellinzona langs dezen weg af in 14; uur.
De van den Susten afkomende Mayen-beck gaat men over, even voor men aan het dorp Wasen komt (2891 vt. hoog); een ontzaggelijk rotsgevaarte, de Duivels-steen, ligt voor Goschenen , waar zich weder een zij-dal opent met eenen tak van de Reuss. Daarachter begint de I uur gaans lange, wilde, kronkelende rotskloof de Schollenen, die ingesloten is tusschen hooge loodregte granietrotsen; op een der meest bedreigde punten wordt de weg tegen de sneeuwstortingen beschut door eene galerij, die 88 schreden lang is. Nu volgt de laatste der 8 bruggen, de Duivelsbrug ;ter hoogte van 1344 vt.), onder welke de Reuss door stroomt; zij is in 1830 gebouwd, en heeft eenen boog van 25 vt. wijdte; 20 vt. dieper heeft men de overblijfselen van de oude, zeer smalle brug laten staan. Na die brug overschreden te hebben loopt de weg in terrasvormige kronkelingen door eene galerij, in 1707 door Pjetro Moretini in den Kilchberg geopend, zijnde 180 vt.lang, 16vt. breed en 14½ vt. hoog, en den naam dragende van Urnerloch; en een kwartier gaans daarachter opent zich het bekoorlijke, groene, door neerhangende gletschers ingeslotenen Ursern-dal, omstreeks 3 uren gaans lang, zijnde een oude meir-grond, waarin ter hoogte van 4445 vl. Andermatl of Ursern (Orsera) ligt. Meer zuidwestwaarts volgt het dorp Hospental, waarschijnlijk dus genaamd naar een in de 15ee euw hier gestaanhebbend hospitaal. Nu loopt de weg in talrijke bogten en kronkelingen den Gothard op tot 6577 vt. hoogte (de top van den pas), zijnde een kaal kruinvlak, omringd door de bovenbedoelde pieken. Digt bij den top staat het posthuis (tevens herberg) alsmede het groole hospice. Hier hoopt de sneeuw zich op tot 50 vl. hoogte. Reeds in de 13e eeuw vindt men van dit hospice melding gemaakt; in zijne tegenwoordige gedaante echter is het eerst gebragt in de 17e eeuw door Fr. Borromeo en kardinaal Visconti. Van de 20,000 personen, die hier jaarlijks een onderkomen vinden, moet de pachter er, gemiddeld genomen, 4000 herbergen gratis.
Benedenwaarts loopt nu de weg bij de eerste refuge of cantoniera in het enge, woeste, door lawinen veelvuldig bedreigde Val Trernola of Trummeln-dal (d.i.Sidderdal),waaide minste beweging in de lucht eene sneeuwstorting kan veroorzaken. Na talrijke slingeringen van den weg opent zich oostelijk het prachtige dal vau Airolo of Kriels, dat doorstroomd wordt door den Tessino. Aan de noordoostzijde opent zich hier het Canariadal. Daar begint de bergengte van Stalvedro; de weg loopt door 4 galerijen (de langste is 100 voet lang), die digt op elkander volgen. Achter Dazio grande (2869 vl. hoog) begint eene tweede rotskloof, waar de Tessino, in een doorgebroken gedeelte van den Platifer (Monte Piolino) in prachtige cascaden naar beneden stort. Verderop in het Livinen- of Levantinerdal volgt Faido of Pfaid (2201 vt. hoog), met een heerlijk landschap rondom, Giornico, Osogna, en eindelijk het tooverschoon gelegene Bellinzona of Bellentz,van waar de Tessino westwaarts loopt naar het Lago maggiore. Hier draagt alles reeds den italiaanschen stempel.
9) Van Rorschach aan het zuider-einde van de Bodenzee loopt een spoorweg in zuidelijke rigting opwaarts door het Rijn-dal tot Chur. Van hier loopt vervolgens een weg westwaarts door het dal van den Boven-Rijn tot Bisentis, wendt zich dan klimmend in eene zuidelijke rigting door het Medelser- of Middelrijn-dal, en loopt over den 5948 vt. hoogen Lucmanier-pas (locus magnus; romaansch: Lokmajn) naar Airolo.
Beneden Disentis loopt van llantzeen voetpad, klimmend, door het St. Peter-dal,over Zavreila, benoorden den Rhemwald-Gletscher, naar Orilone in het Blegno-dal, en vervolgens naar Bellinzona.
Een uur gaans boven Ilantz heeft de weg een zijtak noordwaarts naar den Panixer-pas, 7425 vt. hoog (den Suwarovv-weg), alsmede naar den Kisten-pas, 8650 vt. hoog, die daar bezijden ligt, en loopt oostwaarts van Todi en den Clariden tot in het Linth-dal.
Van Reichenau (1801 vt.hoog), waar Achter- en Voor-Rijn zich vereenigen, loopt een schoone straatweg langs den Achter-Rijn zuidwaarts, stijgend, door het Domletschger-dal (vallis domestica; romaansch : Tomiliasca), dat vruchtbare hellingen heeft, die met talrijke ruinen van burgten prijken. Thusis, niet ver van den ingang van het Albula-dal, ligt 2182 vt. hoog; ten zuiden van hetzelve is het Rijn-dal door rotsbergen afgesloten. Hier heeft men 1822 den beroemden weg Via Mala aangelegd in de één uur gaans lang zijnde, diepe rotskloof van den Rijn. Aan den ingang der rotskloof staan de ruinen van den burgt Hohen-Ratien of Ryalt (Hoch-Ryalt), zijnde de oudste burgt van Zwitserland. Aan den ingang der kloof heeft men, door de rotsen te laten springen, eene 90 schreden lange galerij aangebragt, die het Verloren Gat (Trou perdu) genoemd wordt: de kalkrotsen verheffen zich aan weerszijden bijna loodregt tot eene hoogte van 1500 vl. Bruggen over den in de diepte bruisenden Rijn brengen den weg nu eens aan de eene dan weder aan de andere zijde der rivier. Vervolgens opent zich het Schamser-dal (vallis sescamniensis), ter hoogte van 2663 vt. in welk dal Andeer ligt. Daarop begint de wederom 1 uur gaans lang zijnde, boschrijke Roflen-kloof,door welke de rivier zich eenen weg baant in kleine cataracten. Nu opent zich westwaarts het landschap van het Rheinwald-dal. Het dorp Suvers ligt 1047 vt. hoog, Splugen (Speluga) 4448 vt. hoog, waar naauwelijks nog haver tot rijpheid komt, zijnde eene plaats met levendig vertier. Meer zuidwestelijk loopt de weg over Medels ,Nufenen, en Hinterrhein (4987 vt. hoog), dat 3 uren gaans van de bron van den Achter-Rijn (Hinterrhein) ligt; dan in 16 slingeringen tegen den steilen bergwand op tot den 6584 vt. hoogen Bernardino-pas, voorheen genaamd de Vogelsberg. Uit een klein meir op de hoogte, waar een refuge (tevens herberg) staat, komt hier de Moësa, die naar beneden stroomt langs den weg, welke nu weder in gedurige kronkelingen snel en diep naar omlaag loopt. In het 9 uren gaans lang zijnde Misoxer-dal (val Mesocco) is San Bernardino, ter hoogte, van 8039 vt., het hoogst gelegen dorp; van dit dorp af is hier alles bepaald italiaansch. Verrukkelijk schoon ligt de ruïne Misox of Mesocco en de plaats van dien naam op 2390 vt. hoogte. Het dal loopt over Roveredo westwaarts en gaat naar Bellinzona.
Van het dorp Splugen gaat een andere weg links over den Rijn en in slingeringen door eenige galerijen naar den top van den, zelfs in den nazomer nog sneeuwvlekken behoudenden, 6510 vt. hoogen Splugen-pas (Colmo del Orso), 3576 vt. beneden den top van den steilen Tambo-horn of Sneeuw-piek.Tot 1818 was dit slechts een voetpad; sedert 1821 is het een straatweg, zoo aangelegd,dat zelfs vrachtwagens geen voor-span noodig hebben. Refuges staan ook aan dezen weg. De zeer bogtige weg, voorzien van lange galerijen, loopt in het met ontzaggelijke gneiss- (d. i. schilfergraniet-) hoopen als bezaaide Val di S. Giacomo aan den oostelijken wand neder, waar de Madesimo 700 vt. diep naar beneden stort. Over het geheel en al een italiaansch uiterlijk hebbende Chiavenna over Riva aan het Rivameir (voorheen het door steile bergen ingeslotene noordelijke gedeelte van het meir Como) bereikt men, na bij Colico de Adda overgegaan te zijn, het meir Como, langs welks oostzijde de weg verder naar Lecco en, aan de overzijde van het meir, naar Monza loopt en vervolgens naar Milaan.
10) Van Inspruck in het Inn-dal loopt een groote of hoofd-weg, opwaarts de Inn volgende, naar het westen en zuidwesten tot Landeck ; daar neemt het dal eene meer oostelijke rigting, en vervolgens bij Prutz weder meer zuidweslwaarts. Het wordt verder, tot Finstermuntz aan de zwitsersche grenzen, Boven-lnn-dal (Ober-lnnthal) genoemd, en strekt zich als dalscheiding tusschen de Selvretta- en Oetzthaler Alpen uit. De prachtige Finstermuntz-pas, in 1855 voltooid, loopt 3095 vt. hoog meerendeels door galerijen en overbruggen. Van Rauders af betreedt men nu het 19 uren gaans lange Engadin (en ca d'Oenn), daar in het noorden 3137 vt. hoog, een groen, zeer bevolkt, naauwelijks ½ uur gaans breedte hebbend Hoogalpen-dal, tusschen de Selvretta- en Bernina-Alpen. Het breede Wiesenthal (weiland-dal) neemt van Sus af eene zuidelijke rigting, tot het bij Cernetz den van het zuidoosten komenden Spol opneemt, die aan de Inn de graauwwitte kleur der kalk Alpen-wateren mededeelt, welke dezelve behoudt totdat zij zich ontlast in den Donau. Het boven-gedeelte van het dal, van Samaden zuidwaarts, in hetwelk verscheidene meren zich aaneenschakelen, is het schoonste, onbeschrijfelijk stil, en koud als Finland of het noorden van Zweden, zoodat er slechts haver, en hier en daar een weinig rogge, gedijt. Daar liggen St. Moritz. Silvaplana, Sils (5558 vt. hoog). Aan het zuider-einde komt men in het Mayra-dal en naar Chiavenna op den 5593 vt. hoogen pas over de hoogvlakte der Maloggia (romaansch : Maloja). De Inn heet hierboven Aequa d’Oen. van Silvaplana loopt oostelijk een weg tusschen hooge bergwanden opwaarts naar den 7030 vt. hoogen Julier-pas, en dan in slingeringen naar omlaag in het Oberhalbsteinerdal en naar Chur.
Van Samaden in eene zuidelijke regte lijn loopt een rijweg over Pontresina naar de 6320 vt. hoog gelegene Bernina-herberg,langs meertjes, tusschen welke de waterscheiding tusschen hel stroomgebied van de Inn en van de Adda ligt; en vervolgens over de door kruisen aangewezene, naakte kruin van den 7235 vt. hoogen Bernina-pas. Uit de sneeuwvelden daalt de kronkelende weg snel af naar het bovengedeelde van het Puschlav-dal, een eng dal, door hetwelk de Poschiavo stroomt; komt over het plaatsje Poschiavo, langs het meir van den zelfden naam loopt hij vervolgens in het Veltlin-(Valtelina-) dal, en naar het meir Como.
Van Rauders in eene regte lijn zuidwaarts komt men aan eene hoogvlakte, waar de Inn en de Etsch het digtst tot elkander naderen, namelijk de 4837 vt. hooge Reschenscheideck, en zuidelijk van daar in een uitgestrekt dal, boven hetwelk 4 a 5000 vt. hooge bergpieken uitsteken, namelijk in de Malser Heide; op dezelve liggen 3 meren, van welke het Reschenmeir als de bron der rivier Etsch is te noemen. In het nu volgende dal, de Ober-Vintschgau, ligt Glurns .'2652 vt. hoog); niet ver van daar, bij Prad (3056 vt. hoog), stijgt de 15½ vt. breede weg in eene zuidwestelijke rigting naar Stilfs en loopt in het dal van de 5070 vt. hoog gelegene plaats Trafoi (d. i. tres fontes). Hier heeft men een der prachtigste gezigten op een kolossaal amphitheater van vijf gletschers om den Mandatsch-kegel. Iets hooger ontspringen, in de nabijheid van de westzijde der plaats, de heilige 3 bronnen. Nu klimt de eigentlijke bergweg, die in het juk (d. i. het hoogste punt) zelfs eene hoogte van 8662 vt. bereikt, nadat dezelve 48 slingeringen heeft beschreven; dat hoogste punt wordt menigmaal aangetroffen vrij van sneeuw. Bij het afstijgen, waarbij men 38 slingers moet maken, komt men eerst in het Brauglio-dal; op 8100 vt. hoogte ligt de cantoniera S. Maria, wel het hoogst gelegene ook des winters bewoonde huis in Europa. In eene rotskloof, de Diroccamento, loopt de weg door, met behulp van buskruid geopende en gemetselde, galerijen, welker lengte 2121 vt. bedraagt. Na eene tweede kloof doorgekomen te zijn, komt men in het groene bekken van Bormio of Worms, dat eene hoogte heeft van 3848 vt.; het heeft eene tamelijke uitgestrektheid, en uit hetzelve openen zich in de verschillende rigtingen verscheidene dalen. Naar beneden volgt men nu het schoone Adda-dal, Veltlin of Valtellina genaamd, en komt zoo aan het rneir Como.
Beneden Glurns in de Vintschgau heeft de weg ook door dat dal een zijtak, die in eene oostelijke rigting over Meran loopt naar Botzen.
11) Van lnspruck regt naar het zuiden langs de Sill-heek, opwaarts doorliet Wipp-dal, loopt de laagste van al de Alpen-wegen (34 ½ ) uur gaans), die in alle getijden des jaars ongehinderd bereden kan worden; de schoonheden der natuur zijn hier echter van minder beteekenis. Over Matrey en Gries komt men aan liet 1426 vt. hoog gelegene Brenner-meir, in welks nabijheid de Eisack ontspringt. Nadat de weg ongeveer een uur gaans bijna horizontaal voortgeloopen heeft, bereikt men het posthuis op den Brenner, dat 4375 vt. hoog ligt, omstreeks 2000 vt. beneden den top. Van daar daalt de weg af in het enge Eisack-dal, dat zich uitstrekt tot het Oberwipp-dal of Stertzinger Moos; in hetzelve ligt Stertzing (3115 vt. hoog). Van hier zuidwestwaarts loopt een voetpad, over den 6751 vt. hoogen Jaufen, het Passeyerdal in, en naar Meran. Langs dit pad hebben waarschijnlijk de Cimbren hunnen weg genomen, toen zij naar het zuiden togen. Over Stilfs en Mauls gaat de weg door de Brixener Klause naar Brixen, waaide landstreek reeds een zuidelijk voorkomen begint aan te nemen; vervolgens door de Klamm naar Klansen, en dan door de huiveringwekkende engten van den Kuntersweg (dus genaamd naar eenen burger uit Botzen,door wien in de 14e eeuw deze weg aangelegd is), tusschen digt bij elkander liggende porphyrmassaas, eindelijk naar het dorp Reutsch, waarbij zich eensklaps de uitgestrekte, heerlijke dal-ketel van Bolzen opent. Aan het italiaansche voorkomen paart zich hier ook reeds het meer en meer heerschend worden der italiaansche taal. De eerste geheel italiaansche plaats is het dorp Michele Lombardo of Welsch-Michel aan den mond van den Noce in den Etsch. Deze rivier benedenwaarts volgende, komt men over Trient, Roveredo, Ala, door de Berner-Klause of de Klause van Verona of Tivoli, digt bij het Garda-meir, in de vlakte en naar Verona.
Van Brixen oostwaarts, door het Puster-dal naar boven, loopt een sedert 1830 aangelegde uitmuntende Alpenweg in de kortst mogelijke rigting (16 ½ geogr. mijlen) over de 4004 parijsche voet hooge Cima Bianche naar Venetië. Van Toblach gaat deze weg zuidelijk, door de Hollensteiner- (of Landro-) kloof en over den 5000 vt. hoogen Alm. Verderop bereikt dezelve den huiveringwekkender Peutelsteiner- (of Podestagno-) pas, en loopt in stoute bogten in het Boila-dal neder, dat regt naar het zuiden ligt; en nu, nadat de weg nog 5 uren gaans tusschen rotsengten door heeft geloopen, opent zich de bekoorlijke dal-ketel Ampezzo of Heiden, met de hoofdplaats Cortina (ter hoogte van 3775 vt.) en weligen graanbouw, het dal strekt zich oostwaarts uit, en opent zich bij Pieve di Cadore in het dal der Piave. Steil naar beneden gaat het nu door eene meer dan 2 mijlen lengte hebbende enge kloof, Val Serpentine, naar Lengarone; zuidelijker langs het meir di S. Croce en door eene rots-kloof naar Serravalle. aan den voet der Alpen. De weg loopt verder over Conegliano en Treviso naar Venetie.
12) Van Saltzburg naar boven door het Saltzachedal loopt een postweg naar Hallein en Golling, en vervolgens aan de westzijde van het Tannen-gebergte door de 2 uren lange dal-engte van den pas Lueg naar Werfen. Boven deze plaats volgt hij in oostelijke rigting het Frits-dal, hetwelk aanhoudend enger en somberder wordt, tot aan het verderop gelegene Huttau-dal; na den mond der Fuls bereikt hij op eene onmerkbare hoogte de waterscheiding van het Funs-gebied, en loopt dan in eene snel dalende rigting naar de Radstadt, die 270S vt. hoog ligt. Naar het zuiden opent zich hier het Taurach-dal, in hetwelk Untertauern 2639 vt. hoog. Nabij den Koppenwand loopt de weg tusschen de zwarte kalkwanden van de Tauernklamm; op een engen dal-ketel, in welken de Ache heerlijke watervallen vormt, volgt een breedere ketel, de Gnadenalpe genaamd; naar den bovensten dal-ketel, den Tauernkar, wendt zich de weg oostelijk,terwijl de Ache zijwaarts (ter hoogte van 600 vt,) eene stuif-beek vormt. In den Tauernkar, die omringd is door eene kroon van over de 7 en 8000 vt. hooge bergpieken, liggen het Tauernhuis Wieseneck en verscheidene meiren (hgd. Seen; vandaar Seekar).De eigentlijke Tauernscharte of Friedhof-kruin lat in Alpe) ligt 5600 vt. hoog, in eene naakte, huiveringwekkende woestenij. Van hier loopt de weg naar beneden in het Tweng-dal, in hetwelk Tweng ligt (3606 vt. hoog); en bij Mauterndorf (3349 vt. hoog) opent zich het 27 mijlen lange, 1800 a 1900 vt. hoog gelegene bovenste bekken van de Mur, de Lungau genaamd, aan welks westelijken rand de weg eene zuidelijke rigting neemt, om de Mur te volgen bovenwaarts tot St. Michael. Nu gaat de weg den 5000 vt. hoogen Katschberg op, dan neerwaarts naar Heimweg (5406 vt.), naar Gmünd (2175 vt.), naar Spital aan de Drau, welke rivier hij in zuidoostelijke rigling volgt tot Villach. Van hier loopt hij zuidwaarts, vervolgens westwaarts door het Gaildal, en dan het Kanaal-dal door naar boven, naar Tan is (2365 vt). Van hier in westelijke rigting bereikt men Seifnifz; dit schijnt, bij eene hoogte van 2479 vt,, de laagste van al de waterscheidingen in de Alpen te zijn. Mier, in de nabijheid van de Drau, ontspringt namelijk de naar den Tagliamento stroomende Fella. De berg-engte Thalawan heeft reeds weder eene hoogte van 2677 vt. Over de grensplaats Dontafel (ital. Pontebba; wendisch : Mabtabl) komt men in Frioul, en nu neemt de weg eene zuidwaartsche rigting het Ferro-dal in, van den versterkten engen pas Chiusa weder westelijk loopende, en dan weer naar het zuiden, waar hij met de breede zandvlakte van den Tagliamento in de vlakte komt.
Van Tarvis loopt een andere weg, opwaarts door het dal, regt naar het zuidelijk gelegene Raibl, tot digt bij hel Raibler-meir, vervolgens oostwaarts over de lage kam van den Predil-pas (3597 vt. hoog), met het grootsch en schilderachtig gezigt op de Terglougroep, naar het Isonzo-gebied,en wel langs de Coritenza naar beneden, door de Flitscher-klause (2070 vl. hoog) ook de Klause van Pless genoemd. DeFlitschergrond is onvruchtbaar, steenig en zandig. Tol Saaga loopt het dal zuidwestelijk tusschen de met ijsvlakten bedekte ontzaggelijke dolomiet-massaas van den Canin en den Kru; dan zuidoostelijk tot Caporetto of Karfreid, door de dalstreek bij Tolmein, over Canala, Górtz, Monfalcone en Duino naar Triest.
Van Villach regt zuidwaarts loopt een derde weg den Wurtzener-bergop (in de Karawanken), dan oostelijk over de lage kam van Ratschach (2485 vt.), die de Terglou-groep van de Karawanken scheidt, naar Weissenfels, de waterscheiding tusschen Drau en Sau, benoorden Terglou. Bij Wurtzen, uit het meir, komt de Wurtzener-Sau uit den achtergrond van het Planitza-dal. In bijna oostelijke rigting volgt de weg het breede Sau-dal naar Radmaimsdorf, waar zij de Wocheiner- of Kleine Sau opneeint, en loopi vervolgens naar Krainburgeu Laybach.
13) Oostelijk van dc ftadstadter-Tauern is een weg, die van Steyer aan de Enns zuidelijk door het Steyer-dal bovenwaarts loopt; deze weg gaat sinds overoude tijden over Spital nevens den 74S9 vt. hoogen Pyrhn nederwaarts naar Bietzen aan de Boven Enns; vervolgens zuidoostelijk, bovenwaarts, het Palten-dal door over Rottenmann naar Trbehcn. Hier klimt de steile rijweg zuidwaarts naar de graniethoogten tot aan de waterscheiding, waar het Tauernhuis en Hohentauern liggen, neffens de 5052 vt. hooge Rottenmanner-Tauern. De zuidelijke af helling naar Judenburg is minder steil.
Van Steyer loopt een andere weg bovenwaarts langs de Enns tot aan den mond van de Ërtzbach (bij Hiefelau),die hij nu in zuidoostelijke rigting volgt, door de lange engten van het Jassinggancr-dal, aan het Leopoldsteinermeir, het schoonste meir van geheel Stiermarken,in eenen wild romantischen dal-ketel, ontsloten door 6000 vt. hooge wanden; altijd langs de Ertzbach, loopt de weg ter hoogte van 1860 voel door den Hochgerichtsgrnnd tegen den 5724 vt.hoogen Prebühl of Prebiehl op. Drie uren gaans, in eene zijwaartsche rigting, brengen u naar Vordernberg, en dan volgt Leoben aan de Mur; laatstgenoemde plaats slaat door wegen in gemeenschap met Bruk ten oosten, met Judenburg ten zuidwesten,en met Klagenfurt ten zuiden.
14) Van Weenen eindelijk trekt men langs den minst moeijelijken weg de Ooster-Alpen over, namelijk langs den naar Triest loopenden spoorweg. Deze gaat tot het 1329 vt. hoog gelegene Gloggnitz in de Oostenrijksche vlakte; doch hier begint de in 1853 voltooide 5⅜ mijl lange Semmering-baan, onbetwistbaar een der bewonderingwekkendste spoorwegen, die tot dusverre ergens aangelegd zijn. Langs steile rotswanden loopt deze baan door 15 tunnels en over even zoo vele bruggen. Een 900 vt. lang viaduct op 9 bogen gaat over het Reichenauer-dal,en dan vervolgt de weg zijnen loop langs den zuidelijken dalwand. Vervolgens loopt hij om den Gotscha-kegel heen, hoog boven den ouden weg en Schottwien. Het hoogste punt ligt 1 ½ uur rijdens van Gloggnitz (2790 vt. hoog): hier is een 4500 vt. lange tunnel door den Simmering geboord. Na dezen tunnel volgt de weg het weiland-dai der Murtz, nederwaarts naar Murtzzuschlag (2100 vl. hoog); en verder in het Murtz-dal tot Bruk aan de Mar. Hier gaat de weg het engere Mur-dal in, en heeft bij Badelwand eene ruim 1000 vt. lange galerij van 35 bogen. Aan de overzijde van de Mur komt hij in het Gratzer bekken, waar reeds het zuidelijk klimaat begint. Van de Mnr eene zijwaartsche rigting nemende het gebergte in, loopt de spoorweg nu over de waterscheiding tusschen Mur en Drau; bij Pössnitz loopt hij over een op 64 bogen rustend viaduct, dat eene lengte heeft van 2052 vt. zijnde het langste viaduct van de geheele baan,die vervolgens door den 2100vt. langen Leitersberger-tunnel loopt en Marburg aan de Drau bereikt. Aan gene zijde van de Drau blijft de landstreek effen, terwijl de spoorweg den rand van het Pettauer Veld volgt, tot hij bij Potschach weder 2 tunnels heeft. Als men deze achter den rug heeft, opent zich een vergezigt over eene heuvelige, goed bebouwde en bevolkte vlakte, namelijk over de vlakte van Cilli. Aan gene zijde van die stad komt de weg in het enge, boschrijke rots-dal der Sanu; steile kalksteenwanden laten naauwelijks ruimte genoeg voor de rivier en de spoorbaan. Bij Sava wordt het dal ruimer; de spoorweg gaat over de Save heen en regts voorbij de Laibach, langs de Steincralpe naar Laibach, dat ter hoogte van 900 vt. in de ruimere vlakte ligt, in welke het 6000 voet breed zijnde Laibacher Moos, zijnde een moeras, hetwelk door den spoorweg wordt doorsneden met eenen 12 vt. hoogen en 7200 vt. langen dijk. Van Frantzdorf loopt de ijzelbaan over het 114 vt. hooge, circa 1600 vt. lange Frantzdorfer viaduct, met dubbele bogenstelling (22 en 25) en komt zoo in het gebergte. Bij Loitsch komt de spoorbaan tamelijk digt in de nabijheid der kwikzilvermijnen van ldria, nadert vervolgens bij Rarek het Zirknitzer-meir tot np een geringen afstand, en loopt te Adelsberg eindelijk zoo goed als langs de beroeradegrotten.Nu kronkelt zich de baan door de steenwoeslenij van het Karst-geberte, van Adelsberg tot aan de zeekust achter Nabrésina of Aurisina, door het meest woeste en huiveringwekkendste gedeelte van dat gebergte; loopt door het l’oiker-dal, komt voorbij St. Peter door 6 tunnels, en kruist, naar het westen gaande, bij Sessana (1570 vt. hoog), den grooten weg over den Karst, die van Weenen af nagenoeg in de zelfde rigting loopt als de spoorweg, doch van Adelsberg af dadelijk eene westelijke rigting neemt tot Optschina, boven Triest, en dan in kunstige slingerbogten langs de steile helling afdaalt naar Triest. Verrassend is het kontrast tusschen de steenwoestijn en het uitzigt daar beneden over de verre zee, de schoone stad, en de altijd in het groen staande berghelling, zooals de reiziger dat had te Optschina op den ouden postweg; doch dit zelfde genot schenkt ook de spoorweg, als die, na eene westelijke rigting te hebben gevolgd, eene bogt beschrijft naar het zuiden en, om de twee laatste stations te bereiken, over het ruim 2000 vt. lange, 60 vt hooge, op 42 bogen rustende viaduct van Santa Croce in lange lijnen langs de Karst-helling afdaalt en langs den prächtigen spiegel der zee (ter hoogte van 400 vt.) over viaducten en door tunnels uit eene westelijke rigting op Triest aanloopt.— De postweg, in 1726 voor het verkeer geopend, was, behalve de Brenner, vóór het begin der 19e eeuw de eenige Alpenweg, die bereden kon worden; op al de overige wegen moest men de rijtuigen uiteen nemen en ze zoo over de Alpen brengen.
Aan het zuidelijke westeinde der A. is de warmte groot, de winter uitermate zacht (Avignon, Marseille); minder is de gemiddelde warmte aan de zuidelijke helling, waar wel is waar de zomer heeter, de winter daarentegen strenger is (Milaan); aan den oostelijken rand (Ofen) heeto zomers, met kille nachten, vrij strenge winters, en over het geheel een zeer voelbaar onderscheid tusschen de verschillende jaargetijden; aan de noordelijke helling (beijersche hoogvlakte) een klimaat als in Denemarken. Op de A. zelven is het klimaat zeer verschillend, naar gelang van de hoogte der bergen, zoodat men zich bij het beklimmen der A. in 24 uren tijds in even zoo vele klimaten kan bewegen, als wanneer men eene reis deed van der Alpen voet naar de Noordkaap. De gemiddelde hoogte der sneeuwlinie is ongeveer 9000 voet, aan de noordzijde 8400, aan de zuidzijde 9800,zoodat een groot gedeelte der A. met eeuwigdurende sneeuw is bedekt; van deze sneeuwbedekking storten gletschers, ontzaggelijke ijsmassaas, lawinen en bergstortingen in de bergkloven en dalen neder. Op de noordzijde houdt de boomen-groei op ter hoogte van 5800 vt., op den zuiderkant ter hoogte van 6600 vt.; van daar af tot aan de sneeuwlinie volgt de streek der Alpen-gewassen ; terwijl daar beneden de streek der naaldbosschen volgt met voortreffelijke weilanden; nog lager ligt de streek van het loofhout, waar de akkerbouw eenen aanvang neemt; en eindelijk volgt de streek der kastanje-boomen met den wijnstok en de mais-teelt. tot op eene hoogte van 2600 voet. In het inwendige der A. zijn rijke metaal-aders verborgen, vooral van ijzer, koper, lood en kwikzilver.Het dierenrijk levert inzonderheid geiten en runderen ; paarden en schapen minder; ezels en muildieren treft men voornamelijk aan in de zuidelijke streken. Zelden ontmoet men den steenbok,de gems echter meer; mormeldieren leven in de hoogere streken; beeren, vosschen, wolven en wilde katten komen tegenwoordig nog slechts bij wijze van zeldzaamheid voor. Het aantal der vogels, bij dat in vlak liggende streken vergeleken, is slechts gering ; in de hooge bergstreken nestelen vele roofvogels, zooals arenden, gieren en verscheidene soorten van uilen. De beken der Alpen zijn inzonderheid rijk aan forellen, en de zonnige Alpentoppen aan vlinders en andere insekten.