Gepubliceerd op 14-06-2022

Kleeding

betekenis & definitie

Het vermogen van ons lichaam om onafhankelijk van warmte of koude zijn temperatuur altijd op dezelfde hoogte te houden (zie Lichaamswarmte) heeft zijn grenzen, en zou te kort schieten bij zeer sterke temperatuurswisselingen. De kleederen kunnen wij beschouwen als een tweede, kunstmatige huid, die de natuurlijke hierbij te hulp komt, en men kan tot op zekere hoogte zeggen dat de mensch in zijn kleeding het voor hem gewenschte klimaat meedraagt.

De gemiddelde temperatuur, waaronder neger en Eskimo leven, verschilt 40 à 50° C.; toch hebben zij dezelfde lichaamswarmte en dit is, na de maatregelen, die het lichaam zelf neemt, in de eerste plaats toe te schrijven aan de K.De werking der K. bestaat in de eerste plaats in een regeling van de afgifte der warmte, en in het beletten der directe verdamping van het gevormde zweet; de door het lichaam aan de K. toegevoerde warmte wordt door deze slechts langzaam aan de buitenlucht afgegeven. Kleederen moeten dus, om hun plicht goed te vervullen, slechte warmtegeleiders zijn. De stoffen, die deze eigenschap bezitten, zijn niet zeer vele en — met uitzondering van het katoen — sedert de vroegste tijden altijd dezelfde gebleven. Voor een deel zijn zij uit het dierenrijk afkomstig (b.v. pels, zijde, wol), voor een ander deel uit de plantenwereld, zooals linnen en katoen. Van deze stoffen, wij weten het bij ondervinding, houdt de eene ons veel warmer dan de andere; waardoor wordt dit verschil veroorzaakt? Niet door de dikte der stof, want iedere huisvrouw weet dat een dunne laag wol meer verwarmt, dan een dik katoenen kleedingstuk.

De bedekking der dieren, die onder alle omstandigheden de warmste bekleeding oplevert, vormt geen eenheid, maar bestaat uit een aantal verwarmende lagen, hetzij haren of veeren, waartusschen alleen een hoeveelheid lucht aanwezig is. Als het zeer koud is, zetten de vogels de veeren op, om de luchtlagen ertusschen grooter te maken. Inderdaad is een kleedingstof des te slechter warmtegeleider, naar mate zij meer lucht in haar poriën bevat houdt. K. dient dus niet om de buitenlucht af te sluiten, want dan zouden de voor lucht ondoordringbare stoffen de warmste moeten zijn; wij weten echter dat glacé-handschoenen des winters zeer koud zijn, terwijl hertsleer, dat lucht doorlaat, de handen warm houdt.

De doordringbaarheid voor lucht houdt echter op een voordeel te zijn, zoodra de poriën der stof zoo wijd worden, dat de lucht er met groote snelheid door heen kan gaan. De verdamping van het zweet geschiedt dan te vlug en er ontstaat een te snelle en daardoor verkoelende luchtstroom. Daar verwarmde lucht altijd tracht te stijgen, bestaat er rondom ons lichaam voortdurend een naar boven gerichte luchtstroom; deze hinderen ons echter niet, omdat zijn snelheid zoo gering is, dat onze huid er niets van voelt.

Kleedingstukken mogen de uitwaseming der huid aan den anderen kant niet te veel belemmeren; iedereen weet hoe onaangenaam caoutchouc regenjassen en guttapercha zolen van schoenen zijn; niet alleen het water, maar ook de vluchtige afscheidingsproducten der huid worden verhinderd te ontwijken, en slaan weer neer. De invloed, dien onze K. van vocht ondervindt, is van groot belang voor onze gezondheid. Wol b.v. neemt bijna tweemaal zooveel vocht op als linnen, maar, en dit is de hoofdzaak, zij geeft het ook veel langzamer af. Ieder kent het onaangename gevoel, dat een nat linnen hemd veroorzaakt; wel is het spoediger droog dan wol, maar door dat snelle verdampen van het opgezogen vocht wordt aan het lichaam zooveel warmte onttrokken, dat men het koud krijgt. Wol heeft daarenboven nog een ander voordeel. Alle stoffen worden ondoordringbaar voor lucht, zoodra de poriën met water gevuld zijn.

Bij wol komt dit door de veerkrachtigheid der vezels bijna nooit voor, evenmin bij katoen, bij linnen echter zeer gemakkelijk. Personen, die hard werken, of aan groote hitte zijn blootgesteld, en dus veel zweeten, moeten derhalve geen linnen dragen. De Napolitaan noemt het linnen hemd zelfs doodshemd.

Natte kleederen aan te houden, is onder alle omstandigheden nadeelig. Welke aanzienlijke hoeveelheid warmte aan het lichaam door natte kleeren onttrokken wordt, blijkt uit het volgend door Pettenkofer (op grond van zijn waarnemingen) berekende voorbeeld. Als van de voetbekleeding (wollen sokken) circa 30 gr. wol doornat zijn geworden, vereischt het daarin opgenomen water zooveel warmte voor zijn verdamping, dat men daarmede 250 gr. water van 0° tot koken zou kunnen brengen. Deze warmte wordt dus aan het lichaam onttrokken; daarenboven geleidt de natte stof de warmte beter dan in drogen toestand, doordat zij minder lucht bevat.

Behalve door geleiding en verdamping verliest het lichaam zijn warmte ook nog door uitstraling. Op deze straling van het lichaam uit heeft noch de samenstelling, noch de kleur der kleedingstoffen eenigen invloed; anders is het gesteld met de warmtestraling van buiten, de zonnestralen. De kleur der kleedingstukken is hierbij in zooverre van beteekenis, dat donkere, vooral zwarte stoffen de eigenschap hebben alle warmtestralen op te zuigen, en dus warmer te worden, zich daarom beter voor den winter en koude landen eigenen, terwijl lichtgekleurde, vooral witte stoffen, de warmtestralen beter terugwerpen, deze dus niet zoo licht in zich opnemen, het lichaam koeler houden, en daarom voor den zomer en warme landen beter passen. Stelt men de warmteopzuiging voor wit hemdenkatoen op 100, dan is de opzuiging voor bleekgeel 102, voor donkergeel 140, voor de overige kleuren stijgend, ten slotte voor lichtblauw 199, voor zwart 208. De soort der stof heeft daarbij zoo goed als geen invloed.

Een verdere gewichtige functie der K. is het reinhouden van de huid. Zweet, huidsmeer, schilfers der opperhuid worden onder vorming van kwalijk riekende stoffen ontleed, als zij niet tijdig verwijderd worden. Dit geschiedt door het ondergoed te verwisselen, zoodra het deze stoffen heeft opgenomen. De eigenschap der weefsels om zweet enz. in zich op te nemen, is evenwel tamelijk ongelijk, het grootst bij katoen en linnen, aanmerkelijk minder bij wollen stoffen van elke soort, ook bij Jaegers wollen stoffen (zie Jaeger). Wollen stoffen bezitten de deugd, dat zij zweet het best naar buiten geleiden en daardoor de huid drooghouden.

De verontreiniging, welke de onderkleeding van de verschillende lichaamsdeelen ondergaat, is zeer verschillend. Volgens gedane proefnemingen nemen in gelijken tijd aan vuil op: katoenen sokken 100 pCt., een katoenen hemd 25 pCt. en een dito onderbroek 12 pCt. van het eigen gewicht. Een ongeveer gelijke vervuiling komt dus tot stand, als men de sokken een dag, het hemd vier dagen en de onderbroek acht dagen draagt. Het gewicht der kleeren bedraagt in gematigde klimaten bij den man in den zomer ongeveer 3, in den winter 5 tot 7 Kg., bij de vrouw vroeger iets meer, tegenwoordig veel minder. Het model der kleeding, vooral de wijdte of nauwte ervan, is voor ons welzijn niet zonder gewicht. Een wijd en op verschillende plaatsen open kleedingstuk, veroorlooft aan de tusschen de kleeren en ons lichaam aanwezige, niet onbelangrijke luchtmassa een gestadige strooming, waardoor het verdampen van het zweet en het afkoelen der huid wezenlijk vergemakkelijkt wordt.

Een zeer wijd kleed past dus voor een warm klimaat of warm weer. Bij nauwe, aansluitende kleeren daarentegen bevindt zich tusschen het lichaam en de kleeding slechts een dunne luchtlaag, die hier en daar ook nog door omsnoerende kleedingstukken (halsboord,

rijglijfje, gordel, kousebanden) plaatselijk geheel afgesloten wordt, zoodat de strooming ervan zeer bemoeilijkt wordt. Deze luchtlaag werkt als slechte warmtegeleider verwarmend, en daarom zijn sluitende kleeren voor den winter en koude streken geschikt. Het spreekt van zelf, dat dit aansluiten der kleederen niet overdreven mag worden. De nadeelen van zeer nauwsluitende kleeren bestaan hierin, dat zij een ongewenschten druk op de bloedvaten, zenuwen of lichtbeleedigde organen uitoefenen en een schadelijken invloed op de normale beweging en vorming van lichaamsdeelen uitoefenen. Het nadeeligst is het samensnoeren van den hals door den halsboord, het samendrukken van de borstkas en den bovenbuik door het corset, het insnoeren door banden van onderrokken en broeken, en door kousebanden. Vooral voor het te sterk rijgen (zie Inrijgen) van vrouwen zij hier nogmaals met klem gewaarschuwd. Het eenige voordeel van deze gewoonte is, zooals een beroemd geneesheer het wel wat scherp, maar niet onjuist uitdrukte, dat zij de meisjes en vrouwen, die er behagen in scheppen, zoo spoedig mogelijk onder den grond brengt.

Menige hardnekkige hoofdpijn is te danken aan een te nauwsluitend hemdsboord en vele gevallen van aderspatten en koude voeten hebben hun oorzaak in knellende kousebanden. De hals, die het best van kindsbeen af geheel bloot gedragen wordt, mag nooit door halsboorden gekneld worden. Tusschen hals en boord moet men gemakkelijk twee vingers kunnen inbrengen. Een te warme bekleeding van den hals verhoogt den aanleg voor kouvatten en keelontsteking; de beste bescherming daartegen is harding der huid door middel van koude wasschingen. De buik moet voornamelijk in het bovenste gedeelte, waar lever en maag liggen, bewaard worden voor druk. Bij den man is het voornamelijk de broek, die hierbij in aanmerking komt; deze moet niet door nauwe sluiting of door een riem opgehouden worden, maar door elastische dragers (bretels); niet-elastische dragers drukken te veel op de borstkas, en belemmeren de ademhaling.

Minder eenvoudig was het vraagstuk bij de vrouw; men is hier eveneens op de gedachte gekomen den last der rokken niet meer op het middel te laten drukken, maar op de schouders over te brengen. Dit was de aanleiding tot het ontstaan der reformkleeding, die door sommigen veroordeeld werd als vormende een te groote belemmering voor de borstademing.

Wat nu de bekleeding der afzonderlijke lichaamsdeelen betreft, die natuurlijk in-verband met jaargetijde, weer, klimaat, ouderdom, bezigheid en gewoonte, verschillend moet zijn, kan in het algemeen slechts gezegd worden, dat het bovenlijf koeler gehouden kan worden, terwijl het onderlijf en de voeten warmer bekleed moeten zijn. Kleine kinderen en oude lieden gedijen slechts bij warmte en moeten daarom altijd warm gekleed zijn; jeugd en middelbare leeftijd daarentegen kunnen met een matig warme kleeding volstaan. Men overdrijve overigens het harden door lichte kleeding niet en gewenne de huid slechts geleidelijk aan koude. Vooral in voor- en najaar, in het bijzonder des avonds, dient rekening gehouden te worden met de in ons klimaat zoo veelvuldig voorkomende sterke temperatuurs-wisselingen. Men trekke de winter- of zomerkleeren niet te spoedig aan of uit, en zorge daarbij dat de overgang zoo geleidelijk mogelijk zij.

De eischen, die in het algemeen aan de kleeding moeten gesteld worden, zijn:

1. K. moet rekening houden met jaargetijde, weersgesteldheid, arbeid, leeftijd, enz. ;
2. K. moet zoodanig zijn, dat zij zweet snel opzuigt, nog voor het tot vorming van druppels komt;
3. zij moet dit zweet langzaam door verdamping aan de buitenlucht afgeven;
4. zij moet doorgankelijk zijn voor lucht;
5. zij mag niet door druk de functie der organen of den bloedsomloop belemmeren;
6. zij moet veelvuldig verwisseld en grondig gereinigd worden.

Wat de verschillende grondstoffen der kleeding betreft nog het volgende. Wol, de gereinigde lange, zachte en gekrulde haren van sommige zoogdieren, in het bijzonder van schapen, laat lucht beter door dan linnen en is een slechter warmtegeleider dan katoen. Tegenover deze voordeelen staan enkele nadeelen: wol is duur, is moeilijk te wasschen en te reinigen en wordt bij opname van veel vocht viltachtig, waardoor zij een groot deel van haar goede eigenschappen verliest. Direct op de huid wordt wol dikwijls niet verdragen (prikkeling) en bevordert zij onzindelijkheid, omdat vuil op wol niet zoo gauw zichtbaar is. Zie ook Jaeger.

Linnen wordt geweven uit op bijzondere wijze bereide vlasstengels; door zijn zachtheid wordt het ook door een gevoelige huid verdragen, en is daarom geschikt voor ondergoed; de mazen mogen niet te groot zijn, aan den anderen kant is een te fijn weefsel ook minder goed. Linnen neemt zweet sneller op dan wol, maar laat het ook sneller weer los (vooral de fijngeweven soorten), waardoor een onaangenaam gevoel van koude, en wat erger is, het gevaar voor kouvatten ontstaat. Linnen neemt ook het stof en vuil van de huid goed op en is daardoor een zindelijke dracht, mits dikwijls verwisseld. .

Katoen wordt vervaardigd uit het zaadpluis van den katoenboom; het laat de gasvormige uitdampingen gemakkelijker door dan linnen, waarmede het overigens op een lijn te stellen is. Zijde is voor algemeen gebruik te hoog in prijs; als warmtegeleider staat zij tusschen wol en katoen in, natte zijde geeft echter zeer spoedig een gevoel van koude, daar er geen stof is, waaruit het vocht zoo snel verdampt. Zij wordt ook als netvormig weefsel wel voor onmiddellijk op het lichaam gedragen onderkleeding gebezigd. Deze z.g. „netjes” worden meer nog vervaardigd van plantenvezels en hebben naast hun lichtheid het voordeel, dat zij een luchtlaag tusschen huid en kleeding waarborgen. Door menige gevoelige huid worden zij echter niet verdragen. Zie ook onder Hoofdbedekking en Voetbekleeding.