Gepubliceerd op 09-04-2021

Vast

betekenis & definitie

adj. & adv., fêst, stevich, steech, steuch; (van de grond), stiif, ticht; — en droog, bigeard; zeer —, izerfêst; -e ondergrond, fêste; door liggenworden, bilegerje; zostaan als een huis, foar trije ankers lizze; dat is een -e gewoonte, dat is in stielen wet; nietvan karakter zijn, slop yn 'e ankels wêze; -e maat hoeveelheid, gewoonte, taks, taryf (it); — en zeker, fêst, grif, wis.