I. rauw; onverteerbaar; hard [water]; ruw, onbereid; fig. schel [licht, geluid], schril [kleuren], ruw, grof, stotend, onomwonden; à cru, zo maar;
II. gewas; les grands crus de Bordeaux, de beroemde Bordeauxwijnen; de mon cru, van mijn eigen grond; fig. van eigen vinding.