Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Ban

betekenis & definitie

heirban, oproeping der leenmannen; rechtsgebied; roffel, geschal, gelui, applaus; ban, verbanning; afkondiging, geboden [v. huwelijk]; banus (Hongaars gouverneur); le ban et l'arrière-ban, alle weerbare mannen, man en maag; de hele troep; publication des bans, huwelijksafkondiging, ondertrouw; être en rupture de ban, een aangewezen verblijfplaats verlaten hebben; ouvrir le ban, de ban openen (= roffel vóór een plechtigheid); rompre son ban, een (door de politie) aangewezen verblijfplaats verlaten; mettre au ban, in de ban doen; au ban de l’opinion, door iedereen veracht; au ban de la société, die nergens wordt ontvangen.