Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Gepubliceerd op 21-09-2020

Verontwaardiging

betekenis & definitie

‘Wilt gij dat men u roemt? Doe het dan zelf niet.’1 Deze leefregel is breed doorgedrongen. Van jezelf zeggen hoe goed en fantastisch je bent, wordt over het algemeen afgekeurd.

Uitzonderingen zijn prijsuitreikingen aan filmacteurs en toneelspelers of voor televisieprogramma’s. Daar wordt het motto van de zotheid gevolgd: ‘Had ik mij zelf niet geprezen, ik ware ongeprezen uit het land gerezen.’2 Maar geen nood. Ook voor gewone mensen bestaat er een makkelijke manier om te laten zien dat je goed bent. Dat kun je doen door duidelijk te maken dat je slechte dingen haat. Zoals de goochelaar zijn ene hand beweegt om af te leiden wat de andere doet, zo leidt de nadruk die je legt op je afkeer, af van het feit dat je eigenlijk zegt hoe goed je bent. Wie afgeeft op anderen, brengt zichzelf hulde. Wie luid zegt hoezeer hij klimaatontkenners veracht, laat weten hoe duurzaam hij zelf is. ‘Verontwaardiging is de standaard truc waarmee de idioot zichzelf waardigheid verschaft.’3 Machthebbers kennen dit mechanisme. Autoritaire regimes verbieden slechts. Totalitaire regimes gaan een stap verder. Zij verbieden niet alleen maar gebieden ook.4 Je moet deelnemen aan door het totalitaire regime georganiseerde evenementen om te laten zien dat je de heerser liefhebt en zijn tegenstanders haat. Niet deelnemen wordt beschouwd als verzet. In 1984 van George Orwell waren het de ‘vijf minuten haat’-sessies waar iedereen aan deel moest nemen. In de huidige tijd moet je om erbij te blijven horen publiekelijk ‘afstand nemen’ van verkeerde mensen. (Zie: Individu)Verontwaardiging dient om te laten zien dat je die afstand neemt. Verontwaardiging is dan ook geen echte emotie. Verontwaardiging lijkt op boosheid, maar uit zich anders. Bij boosheid gaan de wenkbrauwen omlaag. Bij verontwaardiging gaan ze omhoog, als bij verbazing. Wie boos is kijkt strak naar degene op wie hij boos is en wijst priemend naar hem. De verontwaardigde kijkt om zich heen naar zijn medestanders. Want van hen wil hij een reactie. Verontwaardiging tonen is vragen om erbij te horen door aan je eigen groep te laten zien dat je goed bent. De verontwaardigde spreidt dan ook de armen met de handpalmen omhoog. Hij is een smekeling. (Zie: Deugdzaam)

We zoeken meestal geen bondgenoten als we liefhebben, maar we zoeken bijna altijd bondgenoten als we haten.5 Boos zijn kun je in stilte in je eentje doen, maar verontwaardiging moet je tonen en uitspreken.

Verontwaardiging voelt goed. Zoals Luther zei: ‘Als mijn hart koud is en ik niet kan bidden zoals ik zou moeten, dan gesel ik mijzelf door te denken aan het gebrek aan vroomheid en de ondankbaarheid van mijn vijanden, van de paus en zijn bondgenoten en ongedierte, en van Zwingli, zodat mijn hart zwelt met gerechtvaardigde verontwaardiging en ik met warme heftigheid kan zeggen: Heilig zij Uw Naam, Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede. En hoe heter ik word, des te vuriger mijn gebeden.’6 Dit in navolging van Juvenalis: ‘Als de natuur het nalaat, zal de verontwaardiging gedichten produceren.’7 Maar wij zijn natuur en misschien is het wel het lichaam dat verontwaardiging oproept: ‘Adrenalineverslaving wordt gerationaliseerd als gerechtvaardigde verontwaardiging en uiteindelijk raken zij (die daaraan lijden) ervan overtuigd, rotsvast, dat het goed is dat ze boos worden. [...] geef zo iemand een religieuze opvoeding en het wordt al snel volslagen duidelijk voor hem, dat wat hij wil is wat God wil. Dat zijn zaak de zaak is van wat hij toevallig beschouwt als de Ware Kerk en dat ieder compromis een metafysisch München vertegenwoordigt, een pact met de Duivel.’8 Zo schept verontwaardiging de fanaticus. ‘En de gang van fanatisme naar barbarisme vergt slechts één stap.’9

1 Blaise Pascal, Pensées (1670).
2 Erasmus, Lof der zotheid (1511).
3 Marshall McLuhan.
4 Zbigniew Brzezinski.
5 Eric Hoffer.
6 Frantz Funck-Brentano, Luther (1939).
7 Sic natura negat, facit indignation versum (ca. 120).
8 Aldous Huxley, Devils of Loudun (1952).
9 Denis Diderot, Essai sur le mérite et la vertu (1745).