Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Gepubliceerd op 21-09-2020

Jezelf zijn

betekenis & definitie

Al bladerend in een wachtkamer krijg ik wel eens medelijden met de lezeressen van vrouwenbladen. ‘Gewoon jezelf zijn’ en ‘uiting geven aan wat jij voelt’ wordt hun steevast geadviseerd. ‘Ik moet meer naar mezelf luisteren,’ vertelt zij dan aan haar instemmend knikkende vriendinnen.

Deze levensles heeft als uitgangspunt dat er iets te horen valt als je naar jezelf luistert. Dat er bij ieder mens unieke gevoelens en inzichten uit onbestemde diepten hun weg naar boven zoeken. Waar komt die gedachte vandaan? Niet uit de mensen zelf. Misschien uit de onttovering van de wereld. Eeuwenlang dachten mensen dat dromen berichten waren die van buitenaf door goden waren gezonden. Dat idee is afgezworen. Inmiddels is iedereen er wel van overtuigd dat de mens zelf zijn dromen maakt. Deze verschuiving van opvattingen heeft verschillende consequenties. Allereerst betekent het aanvaarden dat wat we zien, horen en ruiken in droomtoestand niet altijd via onze zintuigen tot ons komt, dat we moeten betwijfelen of alles wat we ervaren wanneer we wakker zijn wel vanuit de buitenwereld tot ons komt. En dat leidt dan weer tot de oude filosofische vraag: bestaat er wel werkelijkheid?

Anderzijds ligt het voor de hand dat als dromen ergens vanbinnen komen er ook allerlei andere dingen van binnenuit kunnen komen. Zo is met een eenvoudige verandering in aannames een enorm werkterrein bloot komen te liggen; allereerst voor de psychoanalyse die uit id, ego en superego allerlei impulsen op deed rijzen. Vervolgens voor de opgewekte adviseuses uit de vrouwenbladen. Ten slotte ook voor gespreksleiders die op vragen naar het waarom van iemands handelen als antwoord kunnen accepteren: Nou, dat voelde ik gewoon zo. Dat is voor mij heel belangrijk. Of erger nog: Daar krijg ik energie van.

John Locke noemde dat verschijnsel enthousiasme: ‘Een manier van denken die voortvloeit uit de verleidingen van een verhit of al te klein brein. [...] De mens heeft immers vooral de neiging de impulsen te gehoorzamen die uit hemzelf komen.’1 Locke vond het maar niks: ‘Hoewel de vreemde meningen en extravagante daden waar enthousiasme toe heeft geleid, genoeg zouden moeten zijn om de mens te waarschuwen tegen dit onjuiste denkprincipe dat zo geneigd is hem te misleiden in zowel zijn geloof als zijn gedrag, vleit toch de liefde voor het buitengewone, het gemak en de glorie die enthousiasme inspireren zozeer de luiheid, de onkunde en de trots van de mens dat wanneer ze eenmaal zijn bevangen door deze weg van onmiddellijke openbaring, van verlichting zonder zoektocht, van zekerheid waarvoor bewijs noch onderzoek nodig is, dat het heel moeilijk blijkt om ervan los te komen. Rede raakt die mensen niet, zij staan erboven: zij zien het licht dat hun voorstellingen beschijnt en kunnen zich niet vergissen. Wat zij ervaren is helder en duidelijk hier, zoals het licht van felle zonneschijn zichzelf toont en geen andere toets nodig heeft. [...] Dit is de manier waarop zulke mensen redeneren. Zij zijn zeker omdat ze zeker zijn en hun overtuigingen zijn juist, omdat ze die zo sterk voelen. Als wat ze zeggen wordt ontdaan van de metafoor van zien en voelen, dan komt het allemaal op hetzelfde neer. [.] Want als iemand zegt dat hij iets ziet of voelt, kan niemand dat ontkennen.’ Locke erkende wel dat dit gevoel energie geeft; in zijn woorden: ‘aanzet tot krachtiger handelen’. (Zie: Enthousiasme)

Twee eeuwen na Locke kregen we te maken met de Romantiek. Dat was een van de grote keerpunten in de ideeëngeschiedenis volgens Isaiah Berlin. De Romantiek was een reactie op het verlichtingsdenken, waarvan Locke aan de basis stond. Waarde en ‘echtheid’ zijn niet langer objectief vast te stellen en dus niet absoluut, zo meenden romantici. Alles is subjectief en relatief. Vóór die tijd dacht men vol vertrouwen dat een vraag als ‘wat is de beste manier om te leven’ of ‘wat is vrijheid’ op dezelfde wijze te beantwoorden was als ‘wat is de chemische samenstelling van water’ of ‘wanneer overleed Socrates’. Het idee in de tijd van de rede was dat alle antwoorden te vinden waren in de menselijke natuur of in natuurwetten. De Romantiek dacht daar anders over: nee, op veel vragen bestaat geen antwoord, aldus deze gedachtenbron, die vooral in het Duitse taalgebied populair werd. Daar nam men aan dat in ieder mens een ‘diepere’ persoon verborgen zat. Die opvatting leidde weer tot de ontdekking van het ‘onbewuste’ alsook tot het idee van de avant-garde: de kunstenaar kon beter in contact zijn met zijn innerlijke zelf en zo vooruitlopen op de burgerlijke mensen en de hele samenleving. Zo kregen we als gevolg van de Romantiek de moderne kunst.

En niet alleen dat. Op basis van de wanen, spraakstoornissen en schijnzwangerschappen van Bertha Pappenheim, die van haar storingen herstelde door er in Wenen over te praten met Joseph Breuer, die haar aanduidde als patiënt Anna O. en die Freud inspireerde, deed de mening opgang dat praten over je klachten met een begripvol deskundige maakt dat je weer gezond wordt: de psychotherapie was geboren.2 Van al deze woekeringen in het denken zijn de artikeltjes in damesbladen over ‘jezelf zijn’ hopelijk de laatste loot, want niet alleen geldt ‘zonder fosfor geen gedachten’,3 ook geldt: meer dan een tijdelijk samenwerkingsverband van genen is niemand.4

1 John Locke, An Essay Concerning Human Understanding (1689).
2 Henri Ellenberger, The Discovery of the Unconscious (1970).
3 Jacob ‘Ohne Phosphor kein Gedanken’ Moleschott was misschien wel de grootste Nederlandse denker uit de negentiende eeuw. In 1848 bepleitte hij dat hoogleraren niet langer benoemd zouden moeten worden in dienst van een kerkelijke partij maar in het belang van de wetenschap. Hij was ook voorstander van de staatkundige vereniging van Nederland met Duitsland, maar herriep dit standpunt in 1870.
4 Richard Dawkins, The Selfish Gene (1976).