Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Gepubliceerd op 21-09-2020

Geloof

betekenis & definitie

Toen de eerste man met veel geld, koning Croesus van Lydië, te maken kreeg met de oprukkende woeste Meden (‘die zilver niet achten, noch in goud behagen hebben; hun bogen vellen knapen; zij kennen geen erbarming met de vrucht van den schoot en zelfs kinderen ontzien zij niet.’1) wist hij niet zeker of hij hen moest aanvallen of zich achter zijn muren moest verdedigen en hij besloot deze vraag aan de goden voor te leggen. Croesus was een gelovig maar geen goedgelovig man.

Hij stuurde gezanten naar de zes belangrijkste orakels in de westerse wereld en gaf hun de opdracht op een tevoren bepaalde dag daar één vraag te stellen: wat doet koning Croesus op dit moment? Op die dag ging hij vervolgens zelf iets vreemds doen met een schildpad. Alleen het orakel van Delphi gaf het juiste antwoord en daarom legde Croesus de vraag of hij oorlog moest voeren aan dit orakel voor, na veel goud te hebben gestuurd. De rest is geschiedenis.Christenen zijn goedgeloviger dan de klassieken. Een van de eerste kerkvaders, Justinus de Martelaar, geloofde dat God, nadat hij de aarde had geschapen, de zorg voor de planeet had overgelaten aan de engelen. Die werden verliefd op de vrouwen der mensen en verwekten bij hen kinderen. Deze kinderen zijn de demonen.2 Of de katholieke kerk deze leer nog steeds huldigt weet ik niet, maar het is voor een geloof lastig om te veranderen.3 De mens heeft zijn god immers perfect geschapen.

Norbert Elias heb ik het beste antwoord horen geven op de vraag of hij gelovig was: ‘Ik ben niet bijgelovig.’ Hij sluit daarmee aan op de geest van Voltaires uitspraak: ‘Het bijgeloof zet de hele wereld in vlammen, de filosofie dooft die.’4 Elias hoorde niet bij de pyromanen.

Al blijft het brandbaar, toch laten we mensen hun geloof en hun bijgeloof. Thomas Jefferson heeft uitgelegd waarom. In zijn tijd vormde vrijheid van godsdienstige overtuiging de basis voor de vrijheid van meningsuiting. Mensen kiezen niet zelf wat ze geloven, meende hij. Ze krijgen het mee. Daarom moeten ze kunnen zeggen wat ze denken. En geloven. Want wat bezit een mens anders dan zijn mening?

1 Jesaja 13, 17-18.
2 Voltaire, Filosofisch woordenboek: christenen.
3 ‘Alle dogma’s van het christelijk geloof zijn onveranderbare decreten van God die niet van gedachten kan veranderen, tenzij de kerk dat doet,’ spotte baron d’Holbach onder pseudoniem al in zijn Théologie portative, ou Dictionnaire abrégé de la religion chrétienne (1768).
4 ‘La superstition met le monde entier en flammes; la philosophie

les éteint’ (1786).