Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Gepubliceerd op 21-09-2020

Eugenetica

betekenis & definitie

Ongeveer één op de tienduizend mensen mist een paar genen op het zevende chromosoom en dat gemis gaat gepaard met verstandelijke beperkingen. Wel hebben die mensen een open, vriendelijk gezicht en een zonnig, hartelijk karakter.

Hun sociale vaardigheden zijn beter ontwikkeld dan de intellectuele. Deze genetische handicap heet het Williams-Beuren syndroom. Het is geen toeval dat dit syndroom onder honden ook veel voor komt.1 Ze zijn erop geselecteerd. In de tienduizenden jaren dat de mens de wolf tot hond heeft gefokt, is het dier socialer en vriendelijker gemaakt door deze genetische afwijking te koesteren. Ook uiterlijk is die genetische afwijking zichtbaar. Honden hebben door de eeuwen heen steeds meer puppyachtige trekken behouden, het equivalent van een vriendelijk mensengezicht: grote ogen en een korte neus. (Zie: Kinderen)Maar de mens slaat door in zijn kunnen. Het meest trieste voorbeeld van kakogenetica (slechte genetica) is wel de Engelse buldog. Bij dit hondenras hebben fokkers ziekelijke afwijkingen tot standaard verheven. Een daarvan is een zo kort mogelijke snuit. De dieren hebben daarom vaak een snurkende ademhaling: de neusopeningen zijn te klein en het gehemelte is te lang voor de korte bek. Vaak is ook het strottenhoofd en zelfs de luchtpijp aangetast en te smal. Men noemt dit geheel van bewust ingefokte afwijkingen aan de bovenste luchtwegen ook wel het ‘brachycefaal obstructief syndroom’. Daardoor kunnen de dieren in warm weer ook nog eens moeilijk hun warmte kwijt, want ze kunnen niet goed hijgen. De buldog is dan ook gevoelig voor hitteslag.

Een ander gevolg van het selecteren op een zo kort mogelijke snuit is dat de pups een veel te ronde en te grote kop hebben. Bij de geboorte kunnen ze daarom niet door het nauwe geboortekanaal van de moeder en is voor bijna elke bevalling een keizersnede nodig.2 Na de geboorte is de sterfte onder pups hoog. Dit allemaal in de veronderstelling dat er al pups zijn, want de buldog is zo misvormd dat hij er zelden in slaagt op eigen kracht succesvol te paren. Menselijke hulp is dikwijls nodig: de eigenaren moeten de honden in de juiste positie vasthouden of zelf voor inseminatie zorgen.

Behalve met het brachycefaal obstructief syndroom, hitteslag, hoge puppysterfte en voortplantingsproblemen, heeft de buldog ook te maken met gewrichtsziekten. Meer dan drie van de vier dieren hebben heupdysplasie en één op de twee heeft een elleboogdysplasie. Kruisbandscheur, schouderontwrichting en discushernia komen ook veel voor. Buldoggen hebben bovendien tal van oogproblemen. Ze zien niet veel. Vaak ontstaat al op jonge leeftijd cataract. Onvoldoende tranenvloed geeft regelmatig oogontstekingen.

Ook zijn de meeste buldoggen aangeboren doof en leiden ze aan huidinfecties in de huidplooien op de korte snuit. Ze hebben ook veel huidallergieën. Buldoggen kennen daarnaast verschillende vormen van aangeboren hartafwijkingen. Ze lijden ook aan allerlei afwijkingen aan nieren en urinewegen. Hersen- en zenuwafwijkingen (zoals waterhoofd) komen veel voor. Toch worden ze gemiddeld nog ruim zes jaar oud en schijnen het heel vriendelijke dieren te zijn.

De natuur is minder wreed dan de mens. Zij verwijdert slechte genetische eigenschappen uit de populatie. Maar niet allemaal. Asjkenazische joden zijn te beschouwen als de buldoggen onder de mensen. Ze hebben honderd keer vaker dan andere mensen de ziekte van Gaucher, de ziekte van Tay-Sachs, dystonie, het Riley-Day-syndroom en andere erfelijke ziekten. Daar staat echter tegenover dat ze veel slimmer zijn. Gemiddeld ligt hun IQ op 112 tot 115. Dat is bijna één standaarddeviatie boven het Europees gemiddelde. Het lijkt erop dat dezelfde genen die de ziekte als nadeel hebben, positief werken op het IQ en per saldo is intelligentie blijkbaar meer waard.3 De generatie Asjkenazim die geboren werd in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije tussen 1880 en 1930 kon ook nog eens profiteren van de sociale emancipatie van de joden en heeft ongelooflijk veel wetenschappers en andere bijzondere individuen voortgebracht, aan wie de wereld veel te danken heeft. (Zie: Atoombom)

En dan te bedenken dat Adolf Hitler zijn uiterste best heeft gedaan om juist de Asjkenazim uit te roeien. Hij vernietigde het genetisch misschien wel meest waardevolle deel van de mensheid. Gelijk een kwaadaardig virus bedreef hij kakogenetica, maar zette daarmee de eugenetica in een kwaad daglicht.

Vóór Hitler was dat een onderwerp dat normaal kon worden besproken. De statisticus Francis Galton stelde al in 1883 dat door vroege huwelijken tussen leden van de sociale bovenklasse te stimuleren, de bevolking als geheel ‘verbeterd’ kon worden. Veel verstandige mensen dachten daarover na, en met nieuwe kennis van genetica kan er veel meer worden bereikt dan Galton destijds kon vermoeden.4 Maar dit denken stopte na de Tweede Wereldoorlog.5 Adolph Hitler heeft eugenetica langdurig besmet met zijn waanzin. Toen Nobelprijswinnaar fysiologie Konrad Lorenz tegen het eind van zijn leven een boekje publiceerde6 waarin hij onder meer op het gevaar van genetische degeneratie wees, werd hem onmiddellijk zijn naziverleden voor de voeten geworpen. Terwijl goede genetica is wat we nodig hebben. De mens is niet alleen een product van de evolutie, hij heeft ook de mogelijkheid om de enige agent van verdere evolutionaire vooruitgang op deze planeet te zijn.7 Niets doen is geen optie: ‘Ik heb gezien hoe zaden, met aandacht en zorg gekozen, niettemin kiemkracht verliezen tenzij menselijke arbeid elk jaar de grootste met de hand selecteert: zo is alles gedoemd te degenereren en glijdt omlaag, teruggeduwd als een roeier die met de riemen amper zijn bootje tegen de stroming voort kan stuwen; wanneer hij zijn armen even laat rusten, sleurt de rivier in haar neerwaartse bedding hem mee naar beneden.’8 Of, in moderner termen: de natuurlijke selectie die aanzette tot de genetische ontwikkeling van intelligentie, bereikte tweetot zesduizend jaar geleden zijn piek. Sindsdien gaat het bergafwaarts met de menselijke intelligentie. Dat komt omdat ongeveer tien procent van de genen een rol speelt bij intelligentie. Een kenmerk gebaseerd op zo veel genen is veel moeilijker in stand te houden, dan een kenmerk als kleur van de ogen, dat op slechts één gen berust. Iedere kleine mutatie heeft een negatief effect.9

1 Bridgett von Holdt et al., ‘Structural variants in genes associated with human Williams-Beuren syndrome underlie stereotypical hypersociability in domestic dogs’, Science Advances jrg. 3, nr.7, 2017.
2 Bij de mens groeide het aantal kinderen dat met een keizersnede op de wereld werd gebracht van 12 procent in 2000 tot 21 procent in 2015. In Brazilië, Egypte en de Dominicaanse Republiek overtreft het aantal keizersneden de natuurlijke geboortes (WHO, 2018).
3 Cochran, Hardy and Harpending, ‘A Natural History of Ashkenazi Intelligence’. Journal of Biosocial Science (2006).
4 Zie bijvoorbeeld: Thomas C. Leonard, ‘Retrospectives. Eugenics and Economics in the Progressive Era’, Journal of Economic Perspectives, jrg. 19, 2005, pp. 207-224.
5 Jan Noordman, Om de kwaliteit van het nageslacht. Eugenetica in Nederland 1900-1950 (1989).
6 Konrad Lorenz, Die acht Todsünden der zivilisierten Menschheit (1973).
7 Julian Huxley.
8 Vergilius, Georgica (ca. 30 v.Chr.).
9 Gerald Crabtree, ‘Our Fragile Intellect. Trends in Genetics’ (2013).