Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Gepubliceerd op 16-06-2017

De Ruiter

betekenis & definitie

Beroepsnaam voor een ruiter, in het middelnederlands ruter/rutter, mogelijk ontleend aan het Latijnse woord ru(p)târius. Oorspronkelijk betekende ruiter 'vrijbuiter, rover, zwerver'. Daar de ruiters vervolgens door de krijgsmachten werden verworven, werd de betekenis 'krijgsknecht, soldaat', zowel te voet als te paard. Vanaf de zestiende eeuw is een ruiter specifiek een 'krijgsman te paard'.

Indirect kan de familienaam te danken zijn aan een uithangbord met de afbeelding van een ruiter, aan een huis genaamd 'De Ruiter', zodat de familienaam duidt op de woonplek van de eerste naamdrager. Men kan hierbij ook aan de naam van een schip denken.

Naamvormen zonder lidwoord, Rui(j)ter(s), kunnen eventueel een patroniem zijn; vergelijk Ruiter en Roeters.

Omdat familienamen in eerste instantie bijnamen waren, willen we hier tenslotte nog wijzen op een 20ste eeuwse bijnaam in Zwartsluis. Iemand kreeg hier de bijnaam De Ruiter ter herinnering aan een ritje op de rug van een op hol geslagen varken!