Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Walnoot

betekenis & definitie

(1518) okkernoot; walnoteboom

De walnoot - wetenschappelijke naam Juglans regia - komt oorspronkelijk uit Azië. De Romeinen namen de boom mee naar Italië en vervolgens naar Duitsland en Frankrijk. In Frankrijk werden zeer veel walnootbomen aangeplant; van hieruit veroverde de noot heel Europa.

Toen de Germaanse volkeren de walnoot leerden kennen, was deze voor hen dus van Romaanse oorsprong. Daarom kreeg hij bij ons de naam Waalse noot, 'noot uit het land van de Walen' (Gallië en Italië) ter onderscheiding van de hazelnoot, die hier inheems was. Wal- gaat terug op de Germaanse volksnaam Walha 'Kelt, Romaan, inwoner van Noord-Frankrijk', die op zijn beurt is afgeleid van de naam van de stam der Volcae (vgl. koeterwaals).

Terug naar de walnoot. Bij de Romeinen was de walnoot een symbool van het huwelijk. Na de bruiloft gooide de bruidegom een handvol walnoten naar zijn jeugdige gasten - zoals nu bij ons de bruid haar boeket wegwerpt. Plinius bracht deze symboliek in verband met de vernuftige structuur van de noot: de deels gescheiden helften van de kern genieten de bescherming van één harde dop. Minder waarschijnlijk achtte hij de verklaring dat gasten de noten tegen de kamer gooiden waar de bruid werd ontmaagd om hiermee haar gekerm te overstemmen. 'A very absurd notion, to all appearance', tekenden de Britse tekstbezorgers Bostock en Riley hier in 1855 bij aan.

Volgens Plinius was de walnoot ook een krachtig geneesmiddel. Zo zou de noot, vermengd met onder andere olie en honing, goed zijn tegen onder meer keel- en oorontsteking, verstuikingen, huiduitslag, dysenterie, zweren en blauwe plekken, hondebeten, cariës en kaalhoofdigheid. Bovendien gebruikten Romeinse vrouwen het sap van de walnoot om hun haar een rode gloed te geven (rood haar stond bij de Romeinen hoog aangeschreven). In Nederland kende men voorheen zeer veel verschillende walnootbomen. Serrurier (1806) onderscheidde maar liefst veertien verschillende soorten, waaronder de kraaknoot, de dunschillige paardenoot, de boternoot, de bloed-walnoot, de St. Jansnoot en de grote en de kleine steen-okkernoot. Ook hier verwierf de noot zich een plaatsje in het volksgeloof: walnoten die op Sint-Jan (24 juni) of op Sint-Jakob (25 juli) werden geoogst, zouden helpen tegen kolieken; kinderen die walnoten aten zonder brood, kregen luizen; een walnotetak boven de huisdeur zou bescherming bieden tegen blikseminslag.

Kortom, de walnoot is een noot om even bij stil te staan.

Engels walsh-nut (1368), walnut (±rn50); Duits wälhisch nuz (14de eeuw), Walnujf (±1650).
Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat. Hist. XV, 24, & XXIII, 77; Serrurier Fruitkundig wdb. 2 (1806) 151-161; Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 772; Verdam Midde/ned. wdb. 9 (1929) 1634, 1636 (wo/sch); Vries Ned. etym. wdb. (1971) 814; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. (197521) 835; Hiller At/os bijgeloof (1987) 201; Veen Etym. wdb. (1989) 810; WNT XXIV (1989) 85 (woo/ 1//), 776; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (199115) 417; OED (19932);
Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1535; Leuvense bijdr.83.2 (1994) 230.