Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

poet

betekenis & definitie

gestolen goed, buit

In 1890 voor het eerst opgetekend, in een ‘Alphabetische woordenlijst van het Bargoensch’ in het tijdschrift Onze Volkstaal. Het komt hierin voor in de vorm poetje, met als betekenis ‘kleine diefstal’. Vervolgens in 1899 opgenomen in de Woordenschat van De Beer en Laurillard, in twee betekenissen: ‘pak, baal’ en ‘kleine diefstal’. Woordenschat vermeldt als vaste verbindingen een poetje smook (‘een pak tabak’) en een poetje mokka (‘een baal koffie’). In 1906, in De Boeventaal, vermeldt Köster Henke poet in de verbinding een poet lood voor ‘een hoop geld’. Kennelijk was de betekenis van poet aanvankelijk ‘de hele hoeveelheid van iets’ (zoals een pak of baal); stal men daar een portie van, dan maakte men een poetje, zoals dat heette -- een woord dat eerst alleen in de verkleinvorm wordt aangetroffen. Vervolgens werden poet en poetje gebruikt voor ‘buit, gestolen goed’.

Het poetjesmaken kwam vooral veel vooral onder sjouwers, zogenoemde veemarbeiders. In 1938 schreef H. Bovenkerk hierover in De Nieuwe Taalgids (p. 347), in een artikel getiteld ‘De taal der Amsterdamse veemarbeiders’:

Bargoense elementen zijn natuurlijk speciaal aan te treffen onder de termen, die iets met fraude of bedrog te maken hebben. Het bedrijf [van sjouwer] geeft veel aanleiding tot kruimeldieverij; de arbeider eigent zich wat van de inhoud van een baal toe, en verkoopt de buit. Hij ‘maakt een poetje’ of ‘slaat een melik’; poet is algemeen amsterdams bargoens, melik betekent […] ‘zak’. Dat komt wel uit; in het veembedrijf zal de buit wel meestal in een zak vervoerd worden.

• Als ze dichtbij de dijktrap scharrelend afgaan, zien we in den schijn van ’n lantaarn, dat er twee krom loopen onder ’n vracht op hun nekken, die twee anderen nog stutten: de buit, ’t poetje van ’t naadje! ¶ M.J. Brusse, Landlooperij (1906), p. 171
• De kerels mopperen af en toe iets onverstaanbaars. Ik hoor iets zeggen van de ‘poet’ als ze het kantoortje weer uitkomen. ¶ J.C.L. Sand, Ratten van Amsterdam (1922), p. 19
• Hier werden soms consumptieartikelen aan de man gebracht, die de schuiten van de stadsreiniging hadden gemist of gingen in stille hoekjes of half-duistere pakhuizen ‘poetjes’ (van diefstal afkomstige goederen) in andere handen over. ¶ Maurits Dekker, Amsterdam bij gaslicht (1949), p. 146