Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

pleite

betekenis & definitie

weg, ervandoor

Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht. Het komt hierin voor in de vorm pleiten en met als betekenissen ‘vrijkomen, weggaan’. Vervolgens in 1906 vermeld in De Boeventaal van Köster Henke als pleite en pleiter, beide voor ‘weg’. Köster Henke noemt diverse min of meer vaste verbindingen: pleite gaan voor ‘weglopen, weggaan, zich bergen’; pleite komen voor ‘wegkomen, ontkomen’; pleite maken voor ‘wegwerpen’; pleite scheften voor ‘weglopen’ en pleite tippelen, eveneens voor ‘weglopen’. De Grote Van Dale (2005) vermeldt nog pleite zijn voor zowel ‘weg zijn’ als voor ‘bankroet, platzak zijn’. Ook aangetroffen als plaaiter, plaate, pleites, pleiterik, enzovoort. Via het Jiddische pleite (‘vlucht, faillissement’) ontleend aan het Hebreeuwse peléta (‘redding, ontsnapping’).

• De kwestie was, dat ik de deur zou moeten openmaken en de kerel erin dan allen tijd zou hebben om op zijn beurt pleite te scheften. ¶ Jan Feith, Op het dievenpad (1907), pp. 106-107. De schrijver verklaart de betekenis (‘op den loop gaan’) in een woordenlijst.
• Beter was ’et zoo, dat ie pleite was, ’et kind. ¶ Benno Stokvis, De rooie (1929), p. 37. De schrijver verklaart de betekenis (‘weg’) in een voetnoot.
• ‘Wat lolligs teige de Maantjes segge, ken ik toch niet meir, want elleke aordighaad, wordt op me loan gekort, dus U begraapt, datte me gauw gaon plaate.’ ¶ Nono, Amsterdammers (1929), p. 92. De schrijver verklaart de betekenis (‘weggaan’) in een woordenlijst.