Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

niese

betekenis & definitie

dame, vrouw, meisje, meid

Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht, in de vorm niesse en met als betekenis ‘dame’. In dezelfde tekst is sprake van een gesjankte niese voor een ‘getrouwde vrouw’. Vervolgens is het in 1906 opgenomen in De Boeventaal van Köster Henke, die het woord ruim dertig keer gebruikt in voorbeeldzinnen. Als definitie geeft hij ‘dame, meid’ en de opmerkelijkste voorbeeldzin (bij fietsen in de betekenis ‘uitoefenen van de bijslaap’) luidt: ‘Dat niese is bezoles van het fietsen’ (bezoles betekent ‘ziek, bedorven, kapot’), met daaronder dit rijmpje:

En als het fietsen is gedaan,
Dan moet het meisje in de kraam.

Als min of meer vaste verbindingen vermeldt Köster Henke: tof niese voor ‘mooie meid’ en olmse niese voor ‘oude vrouw’. Als verkleinvorm noemt hij niesetjes (voor ‘dametjes’). Tegenwoordig is niesje de meest gangbare verkleinvorm. Ook aangetroffen als iesie, iesje, niesche, nieze, enzovoort. Via het Jiddische iesje ontleend aan het Hebreeuwse iesja (‘vrouw’); de ‘n’ is erbij gekomen als restant van een bezittelijk voornaamwoord (m’n iese, z’n iese).

Niese is in allerlei samenstellingen aangetroffen, waaronder dolmniese (1937, ‘hospita, slaapvrouw’), stinkniese (1906, ‘vuile meid, hoer’) en peesniese (1937, ‘publieke vrouw’).

Niese komt onder meer voor in een bekende smartlap uit 1966, ‘Verbroken geluk’, geschreven door Louis Noiret en vertolkt door Manke Nelis:

Maar nou zit ie lekker een tijd achter ’t slot
en treurt om z’n jofele niesse
die nooit van d’r leven een kerel meer mot
ze houdt ze fijn in de smieze.

• Er zijn maar weinig menschen buiten. Wat opgeschoten slungels met lefpetten en niet minder overbluffende dassen loopen branieënd met halfwassen ‘nieses’ tusschen hen in. ¶ A.M. de Jong, Amsterdam bij nacht (1921), p. 62
• Nog een frai niese. Se siet er wat saggeraanig uit, maor dat komp, se het een nieuw gebit en dat ding past niet. ¶ Nono, Amsterdammers (1929), p. 2. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.
• Een meisje dat ik ken, en in de Jordaan wonend, heeft een tijdlang verkering gehad met een echt-Jordaanse jongen. Ze wil echter niets meer van hem weten, waar de jonge man plus familie geen genoegen mee neemt. Ze hebben eenmaal verkering gehad, dat niese hoort dus van hem, is de opvatting. ¶ H. Dijkhuis, Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis (1939), p. 14. De schrijver verklaart de betekenis tussen haakjes.