Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

mesjogge

betekenis & definitie

gek, zot, dwaas

In 1897 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke vermeldt het als besjoche, bezokke, mesjoche, mesjoege, mesokke en mezokke voor ‘gek’ en ‘suf’. Daarnaast is het elders in nog allerlei andere vormvarianten aangetroffen. Als voorbeeldzin geeft Köster Henke: ‘Schele Mie heeft zich ook mesokke gehouden.’ Via het Jiddische mesjoege ontleend aan het Hebreeuwse mesjoega, beide voor ‘gek, krankzinnig’.

Mesjogge is in allerlei samenstellingen en afleidingen te vinden, waaronder stapelmesjogge (‘knettergek’, ook ‘verkikkerd, verliefd’), mesjoggene (‘krankzinnige’), mesjoggaas (‘onzin, dwaasheid, overdrijving’), enzovoort.

In een straatlied uit de Eerste Wereldoorlog, toen in het neutrale Nederland het voedsel op de bon ging, komen de volgende regels voor:

Vier ons brood, een ons rijst, een half ons gort,
Waar je op de duur mesjokke van wordt.
U moet waarlijk niet vergeten,
Dat je bijna enkel rijst en gort moet eten;
Maar de Zondag, ja dat is de groote dag,
Dat je eindlijk weer een pieper eten mag.

• ‘Vertrouwe?... Vertrouwe?... As ’k vroeger niet zoo mesjogge was geweest had ’k ja mezomme, had ’k ja cente op de bank.’ ¶ Herman Heijermans, Sabbath (1897), p. 35
• Kijk daar ’s! Die binne meschjogge geworden! Die vieren kerremis op ’t land! ¶ Frans Hulleman, ‘De Jordaan-jurist’, in: Nederland jrg. 77 (1925), p. 968
• Nou toe begon-ie ineens mit me over je Betsy te sjmoeze. Hij het me verteld dat-ie ’r hier in Amsterdam ’s gezien het en ik geloof dat-ie stapel-mesjogge mit ’r is. ¶ Jules de Vries, Ghijn en onghijn (1906), p. 6