Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

koperen bout

betekenis & definitie

politieagent

In 1883 voor het eerst opgetekend, in een krant. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Bij bout schrijft Köster Henke ‘agent van politie’ en bij koperen bout ‘agent van politie in uniform’. Bovendien vermeldt hij een spotrijmpje dat indertijd zonder twijfel populair was onder straatjongens:

Hij is van koper, en niet van goud,
Daarom noemen ze ’m, de koperen bout.

In 1905 schreef de bekende spreekwoordendeskundige F.A. Stoett in De Amsterdammer, in een artikel over de vele Bargoense namen voor ‘politieagent’: ‘Enkele dezer benamingen zijn duidelijk genoeg, zooals koperen bout, eigenlijk de bout op den helm; knikker op dak en de samenstellingen met knop of knobbel wijzen op den koperen knop óp den helm, die den brigadier van den agent onderscheidt.’

Dit kwam Stoett op een ingezonden brief te staan, waarin iemand schreef: ‘De Amsterdamsche straatjeugd kende en gilde reeds lang den bij- of scheldnaam “koperen bout” vóór onze dienaars van politie gehelmd waren. En waarlijk! de straatjeugd uit zich niet in anachronismen!’

Volgens de schrijver van deze brief dateert de aanduiding koperen bout al van omstreeks 1870. Agenten droegen toen vrijwel hetzelfde uniform als postbodes, maar zij hadden wel een sabel met een koperen greep. ‘Die koperen greep, die bout en niets anders was voor den Amsterdamschen straatjongen het distinctief van dien dienaar, die dan ook dikwijls naderde, trachtende den sabel achter den rug te verbergen. Geen wonder dat de jeugd waarschuwend uitriep: “ik zie ’n bout! ’n koperen bout”.’

Ook aangetroffen als koperbout.

• Gisteren had ik eventjes een rot gegooid dat ie kikhalsde en toen zat zoo’n koperen bout mij achterna; ’t was zeker een nieuwe, want anders maken zij zich zoo warm niet. ¶ De Amsterdammer, 29 juli 1883
• Het wemelde in zijn spraakgebruik van kippen, russen, prinsemerei, koperen bouten die kwiek op de beis scharrelden en die hij misleid, uitgescholden of zwaar beleedigd had. ¶ Is. Querido, Manus Peet (1922), p. 122
• Eens, as me weer is ware weze spinze naar een sprotje hout, moste me gehaaid an de kuierlatte rukke: d’r tippelde een koperbout! En loope dat die smeris kon!... loope!... as een scheet op rolletjes. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 9