Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 20-02-2019

contentleverancier

betekenis & definitie

Aan het eind van de veertiende eeuw leenden wij uit het Frans het woord content (spreek uit: contént). De afgelopen zeshonderd jaar is dat in het Nederlands gebruikt in de betekenis ‘tevreden, voldaan’. Daar kwam in 1994 een aanvulling op. Dat wil zeggen: toen leenden wij een van de betekenissen van het Engelse content (spreek uit: cóntent), namelijk ‘inhoud, vulling’.

Aanvankelijk werd die betekenis vooral in kringen van televisiemakers gebruikt. Zo stond op 5 april 1995 in de Economisch Statistische Berichten: ‘Schaalvergroting van de media wordt mede veroorzaakt doordat telecommunicatie-ondernemingen verticaal integreren met de aanbieders van, wat zij met een Engels woord noemen, de content.’ Maar binnen een paar jaar groeide content uit tot hét toverwoord van de Nieuwe Economie (een aanduiding die wij sinds 1998 kennen). Dit volgens de formule: Nieuwe Economie = internet = content = kassa.

Een en ander leverde verschillende nieuwe samenstellingen en verbindingen op, zoals content owner (1994), content-provider (1996), contentmanagement in 1997, contentbedrijf (1999) en content engineer (eveneens in 1999, het betekent ‘samensteller en ontwerper van internetpagina’s’). Nieuw in 2000 waren onder meer internetcontent (plus de afkorting ICP voor internet content provider), contentdienst, contentservice en contentleverancier. Dit laatste woord, waarin het Engelse content een relatie aanknoopt met een begrip dat we ook alweer eeuwen geleden uit het Frans leenden, was onder meer te vinden in het Het Financieele Dagblad van 14 november 2000: ‘Op het moment dat een content-leverancier merkt dat er echt veel belangstelling bestaat voor zijn product, zal hij dat steeds meer rechtstreeks proberen te leveren aan websites, met zijn eigen verkoopapparaat.’