Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 19-02-2018

Coehoorn

betekenis & definitie

kleine mortier

Na twee jaar bezet te zijn geweest door de Fransen, werd het Noordbrabantse stadje Grave op 26 oktober 1674 heroverd door de Nederlanders.

Bevelhebber Menno van Coehoorn had bij het beleg voor het eerst een door hem uitgevonden wapen ingezet: een uit brons gegoten, gladde voorlaadmortier met een kaliber van 13 centimeter die onder een hoek van 45 graden op een houten voetstuk was bevestigd. Het wapen bleek zeer efficiënt: het kon door vier man worden gedragen en was dus overal inzetbaar, het produceerde weinig rook en trof met zijn granaten, kogels en bommen doel tot op ruim tweehonderd meter afstand.

Van Coehoorn was al vanaf zijn 'tederste jeugd' geïnteresseerd in militaire aangelegenheden. Hij werd in maart 1641 op het landgoed Lettinga-State nabij Leeuwarden geboren. 'Een hobbelachtig veld in de buurt', heet het ergens, 'verschafte aan den jeugdigen Menno gelegenheid om zig onder leiding van zijn vader te oefenen in het ontwerpen van vestingwerken, het opwerpen van wallen en het toestellen van loopgraven en mijnen.' Volgens De Beer en Laurillard (1899) leverde deze opvoeding zelfs het woord Menno-Coehoorn-arbeid op, schertsend gezegd 'van kinderen, die aan het strand kuiltjes graven en bergjes maken'.

De training miste ondertussen haar doel niet. Menno ging al op zijn zestiende in dienst, viel spoedig op door zijn 'moed, onverschrokken dapperheid en voorzichtig beleid' en werd weldra bevorderd tot kapitein.

Bij het beleg van Grave bewees Van Coehoorn de grote waarde van geconcentreerd artillerievuur. De coehoornmortier, ook wel kattekop genoemd of kortweg coehoorn, werd al snel een geducht wapen van de vaderlandse land- en zeemacht. In het Engelse leger stonden de mortieren bekend als coehorns of cohorns.

Van Coehoorn maakte zware bombardementen met granaten tot een vast onderdeel van zijn aanvalsmethode. In 1694 kreeg hij er Namen mee plat en ook zijn vlotte verovering van Bonn in 1703 was volgens een deskundige 'voor een groot deel te danken aan de geweldige geschutkracht der aanvallers, onder andere 500 Coehoorn-mortieren'.

Vanaf zijn veertigste wijdde Van Coehoorn zich weer aan zijn jeugdliefde: de vestingbouw. Hij raakte in een felle polemiek verwikkeld, die in 1685 leidde tot de studie Nieuwe Vestingbouw op een natte of lage horisont, een boek dat binnen een paar jaar in het Frans, Duits, Engels en Russisch werd vertaald. Van Coehoorn kreeg een aanbod van de Franse koning om tegen een jaarwedde van 50.000 Nederlandse guldens in Frankrijk vestingwerken te komen bouwen, maar in plaats daarvan aanvaardde hij op 4 november 1695 de benoeming tot ingenieur of directeur-generaal der fortificatiën van de Verenigde Nederlanden.

In die hoedanigheid bouwde en verbeterde hij talloze Nederlandse vestingen. Hij werd op handen gedragen en in de adelstand verheven, maar volgens Chalmot (1800) bleef baron Van Coehoorn 'een man van de oude zeden, dat is: gul, opregt, voor de vuist zeggende waar het op stondt, en een hater van laffe complimenten; tevens bezat hij grote deftigheid, en was met dat al vriendelijk, verpligtend.'

Van Coehoorn stierf op 17 maart 1704 in Den Haag. Zijn mortier werd tot in het begin van de 20ste eeuw gebruikt, maar in 1932 moest de Stichting Menno van Coehoorn worden opgericht om de paar resterende vestingwerken te behouden. De taalkundige ondergang volgde spoedig daarna: hoewel een historisch woordenboek, vermeldt Van Dale de coehoorn in 1950 voor het laatst.

Vergelijk molotowcocktail en schrapnel