Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

bibberkoorts

betekenis & definitie

hevige koorts waarbij de patiënt bibbert

In de informele taal vooral in de verwensing krijg de bibberkoorts. Bij Eersel in Noord-Brabant was tot diep in de 19de eeuw een sacrale plek waar men genezing kon vinden voor bibberkoorts. Men kroop dan zevenmaal om een heilige boom en bad bij elke ommegang een weesgegroet. In 1965 is in een spreekwoordenboek van A. Huizinga de uitbreiding krijg de bibberkoorts in je onderbroek opgetekend, met als toelichting: ‘Een van de vele verwensingen in de platte omgangstaal, en overigens vrij zinloos.’

• Norsch trok ze weg, zonder een woord te verspillen, de slaapsteehoudster krenkend door haar stugge geslotenheid. De bibberkoorts zal ze krijgen die bemoeial, dacht ze wrevelig. ¶ G. van Hulzen, De zwarte wagen (1929), p. 238
• Moar ze kon vor mijn part de bibberkoors krijge, da’ lillik, kwoai klein dieng, mee d’r stienkend ’uis d’r bij. ¶ A.M. de Jong, Merijntje Gijzen’s jeugd (1931), p. 348