Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

bedibberen

betekenis & definitie

zeggen, praten; bedonderen

In 1845 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, in de vormen dibberen en gedibberen, beide met als betekenis ‘spreken’. In 1906, in De Boeventaal van Köster Henke, voor het eerst aangetroffen in de vorm bedibberen. Köster Henke geeft als betekenissen ‘zeggen’, ‘praten’, ‘vertellen’ en ‘bedotten’, en als voorbeeldzin: ‘Noppes bedibberen’ voor ‘houd je mond’. Ook aangetroffen als medibberen, dibberen en dabberen. Via het Jiddisch ontleend aan het Hebreeuwse medabbeer (‘sprekend’).

• Neen! m’n lieve mensch, ik tik nooit op of aan de schaal en m’n gewicht is geijkt. ’k Heb ’t goddank niet noodig om m’n evennaaste te bedibberen. ¶ Justus van Maurik, Amsterdam bij dag en nacht (1897), p. 53
• Een Amsterdammer zegt: ik heb je in de gaten, in de ramen, in de kieren, in de smiezen, in de lamp, in ’t schot; hij bedoelt: ik laat me niet bedotten (bedibberen), ik begrijp wel waar je heen wilt, ik snap je. ¶ J. Wolthuis, ‘Amsterdamsche woorden’, in: Vragen van den dag (1919), p. 765 e.v.
• ‘Ik zal me es mesjokke van je late make.’ ‘As ik je bedibber, je doet goed.’ ¶ Alex Booleman, Verdoemenis (1931), p. 35. De schrijver verklaart de betekenis (‘als ik je zeg’) in een woordenlijst.