Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

banen

betekenis & definitie

tippelen, hoerenlopen

Omstreeks 1900 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Men zei ook op de baan lopen, de baan op gaan, enzovoort. Baan betekent hier ‘(openbare) weg’. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal definieert het werkwoord banen als ‘langs den publieken weg slenteren, gezegd van lichte vrouwen en de personen waardoor zij worden nageloopen’. Omstreeks 1900 zong Eduard Jacobs:

En toch, er baant nog meen’ge vrouw
’t Is lang geen zeldzaamheid
Die enkel wat verdienen wou
Voor d’r kind dat honger lijdt
Haar lijf is heel haar kapitaal.

• En zo geeft ze dan haar adres/ Soms op ene dag aan zes!/ Dat banen is dus niet overbodig! ¶ Eduard Jacobs, ‘O! Wat hebben ze ’t nodig’, (ca. 1900) in: Breek ze de nek, die oude heren! (1995), p. 94. De betekenis staat in een voetnoot.
• ‘Jij gaat de baan op en je komt er niet in, of je brengt geld mee!’ ¶ J.C.L. Sand, Ratten van Amsterdam (1922), p. 107
• ‘Aha, die blonde, met zijn gefriseerde haar, die er twee vrouwen op na heeft gehouden, die voor hem baanden!’ ¶ K. Groen, Kamer 13 (1951), p. 172