Geslachtsdelen. Soms in de verbinding ‘het hele zaakje’. Eigenlijk: die dingen die men niet nader wil omschrijven. Vgl. het zwikje* en het Engels slangwoord ‘equipment’.
Ze had zijn zakie al gezien voordat hij haar ook maar een kus had gegeven.
Jan Wolkers: Turks Fruit. 1969
Ze hadden een keer een afgeslachte soldaat gevonden met z’n zakie in zijn mond gepropt.
Jan Wolkers: De kus. 1977
Ten einde raad belde ik de bedrijfsarts en vertelde het verhaal. Die zag eveneens de ernst van de zaak in en ontbood hem op het spreekuur. Daar moest hij zijn zere zakie op tafel leggen.
Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982
Dus deed hij zijn koersbroek uit, klom op zijn fietsje en scheurde hij rond, zette aan en sprintte weg. Anderen lachen zich rot. Zij zagen zijn zakie slingeren. En ze lachten nog harder.
Nieuwe Revu, 19-04-95