Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

Magere Hein

betekenis & definitie

Personificatie van de dood. Niet te verwarren met Heintje* Pik, een volkse benaming voor de duivel. Met ‘Heintjes oord’ werd vroeger de hel bedoeld. In de literatuur en de beeldende kunst wordt de dood al eeuwen afgebeeld als een man met een zeis. We zien hem meestal als een geraamte (daaraan heeft hij ook zijn naam te danken), schaars gekleed, met een zandloper in de hand en een kraai (of een engel) in zijn nabijheid.

De attributen veranderen wel eens. Soms heeft hij pijl en boog, een lans of speer, een bijl, een weegschaal of een doodskist bij zich. De zeis diende om de levensdraad van de ten dode opgeschreven mens mee door te hakken. Alhoewel de bijnaam zelf wellicht niet zo oud is (hij komt al voor bij Bredero), is het beeld van de maaiende figuur met de zeis al teruggevonden op vijftiende-eeuwse houtsneden, in religieuze poëzie en op zeventiende-eeuwse grafstenen. Aanvankelijk werd Hein afgebeeld naast een groep mensen. Aan het einde van de Middeleeuwen en naarmate de dood een meer individuele aangelegenheid werd, kwam hij vaker in het gezelschap van een individu te staan. Terwijl de zeisman (in het Engels ‘the Grim Reaper’of ‘Old Mr. Grim’) vroeger angst inboezemde, wordt hij tegenwoordig als veel vriendelijker ervaren, als een soort trooster. De Engelse dichter Longfellow schetste reeds een ander, ‘moderner’ beeld van de man met de zeis in zijn gedicht uit 1839, ‘The Reaper And The Flowers’. ‘There is a Reaper, whose name is Death,/ And, with his sickle keen,/ He reaps the bearded grain at a breath,/ And the flowers that grow between.’ De dood is hier een engel die de bloemen komt weghalen. In de religie treedt hij vaak op als gids naar de andere zijde. Volgens de Britse socioloog Geoffrey Gorer wordt de dood in de twintigste eeuw net zo behandeld als seks in de negentiende: het onderwerp wordt - vooral in het bijzijn van kinderen - vermeden, of omfloerst, in eufemismen, besproken. Ook nu nog is de dood, net als seks vroeger, verborgen, een gebeurtenis die achter gesloten deuren plaatsvindt.

De benaming ‘Vriend Hein’ werd ontleend aan een Duits tijdschrift (‘Wandsbecker Bote’, 1770-1775) van Matthias Claudius. Op het titelblad stond een karikatuur van de dood, met als ondertitel ‘Freund Hain’, een spottende toespeling op een gelijknamige dokter uit Hamburg.

Bij Harrebomée lezen we met betrekking tot een dode: ‘Magere Hein heeft hem bij de botjes gemeesterd’.

En als het zware minuutje komt

Dat ’k gehaald word door mageren Hein

Plant me dan gauw maar vergeet het nooit

't Moet in Amsterdamsche aarde zijn.

Louis Davids: Omdat ik van Mokum hou. 1920

Maar al liet jij me dikwijls in de kou

Al sloeg je mij ook dikwijls bont en blauw

Toch kan slechts maag’re Hein ons scheiden

Omdat ik zoveel van je hou.

Henriëtte Davis en Sylvia Poons: Omdat ik zoveel van je kou. 1934

Daarom had de heer Ganwitz op zijn plaats te blijven, met of zonder patiënten, en niet op zijn eentje de rimboe in te trekken op zoek naar een patiënt, de steen der wijzen, zijn ziel, God, of magere Hein.

Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-49

De ‘joie de vivre’ is niet de som van de concrete vreugden. Zij is een onvoorwaardelijke vreugde. Is het leven onverbiddelijk? Bravo! Blijven mooie liedjes niet duren? Cool! Zwaait Magere Hein met zijn zeis? Allelujah!

HP/De Tijd, 05-05-2000