Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

pek

betekenis & definitie

pek zn. 'substantie uit teer'
categorie: leenwoord

Onl. pek in in themo peche 'in de pek' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. pec 'pek, teerproduct' [1240; Bern.], met sulfre ende met pecke 'met zwavel en met pek' [1285; VMNW], zelden pic, bijv. in gemaect ... van pic ende van zwavel [ca. 1440; MNW croese], peck daermen die scepen mede peecket 'pek waar men de schepen mee teert' [1485; MNW]; vnnl. peck 'pek' [1599; WNT], so swart als pik 'pikzwart' [1681; WNT pik IX].

Vroege ontlening aan Latijn pix (genitief picis) 'pek, teer'.

Evenzo ontleend zijn: os. pik (mnd. pik, pek, pēk; door ontlening on. bik, nzw. beck); ohd. beh, peh (nhd. Pech, zie ook pech); oe. pic (ne. pitch); ofri. pik (nfri. pik); alle 'pek'. Wrsch. is het woord in het continentaal-West-Germaans als a-stam geïnterpreteerd, dus als *pika-, zodat door a-umlaut -i- > -e-.

Latijn pix is verwant met: Grieks píssa 'pek' (Attisch pítta) (< *pik-ja); Oudkerkslavisch picŭlŭ 'pek' (Russisch péklo 'hitte, hellevuur'); < pie. *pik- (IEW 794). Verdere etymologie onduidelijk. Mogelijk is pie. *pi-k- terug te voeren op een afleiding van een wortel *pei-, waarbij dan met ander achtervoegsel ook vet.

In het Middelnederlands is de vorm pic nog zeldzaam. Pas in het Vroegnieuwnederlands verschijnt de vorm pik vaker; in de samenstelling met zwart wordt pikzwart uiteindelijk de gewone vorm in de standaardtaal, maar voor het niet-samengestelde woord heeft de vorm pek uiteindelijk de vorm met -i- weer verdrongen.
pikzwart bn. 'zeer zwart'. Mnl. pecswart 'zeer zwart' in pecswart es sijn vel 'pikzwart is zijn vacht' [1285; VMNW], sie waren pecsward alle drie [1300-50; MNW-R]; vnnl. pecswart, pickswart 'gitzwart' in Beyaert is pecswart'(het ros) Beyaert is pikzwart' [1508; MNW-R]. Samenstelling van pek en zwart.

Fries: pik

< >