wippen - coïre; eig. ‘op en neer gaan’ (vgl. schommelen, rutsen). In de jaren ’60 werd een man, die in een t.v.intervieuw over zijn sexuele leven had verteld en daarin het woord wippen had gebruikt, bekend als Rinus de Wipperd.
Na gewipt te hebben, N. Kwakers Predikatie 9 [1829].Vandaar: wipperij, coïtus, v. RUSTING gebruikt ook nog wipperwappen, wipstaarten ‘coïre’ en wippernap ‘vagina’. Hy is dan dog al, door zyn wippery, en drucken, Tot blasens toe vermoeyt, s. v. RUSTING, Werken 1, 514 [1712].