tiet - (ook: tet, tit en vroeger toot), tepel, vervolgens ook vrouwenborst. Ik heb eene Moeder gezien, welke een Jongen had loopen van elfjaaren oud, die nog dagelyks ... om een tet kwam, BERKHEY, N.H. 3, 1286 [1769-1811].
Door had nog geen tijd gehad het lijf van haar jurk dicht te maken, je zag nog haar witte borst met het tietje dat net zoo vochtig en donker roze was als het mondje van kleine Hendrik, v. LOOY, Jakob 88 [1930].
Hierbij: tietenvanger, -kooi, b.h.