tashaak - penis; eig. ‘speer’, maar duidelijk in woordspeling met tas ‘vagina’. Eerst los gebrand op 't oud’ fatsoen, Wil het mijn Kind (= meisje, H.) van boven doen, Maer sonder dat...
Den tas-haeck raekten uyt de schee, v. MERWEDE V. KL.. R. Mintr. 35 [1651].