scheuk - hoer, slet, snol; wrsch. een afl. van scheuken ‘heen en weer gaan’; vgl. voor een vergelijkbare overgang hd. Rutschel ‘hoer’ (van rulschen ‘schuiven’).
Want elck sou jou achten voor licht, voor ien scheuck, ja voor ien hoor, v. MOERKERKEN 117 [1622].scheur, vrouwelijk schaamdeel (vgl. o.a. spleet, gat, kloof). Bij uitbreiding ook voor: mooie meid, vrouw.