schamelheid - geslachtsdelen. (Die schaamdelen) welke zig van selfs vertonen, zijn de schamelheid, het Heuveltje, degroote Kloove, de tweegroote Lippen, PALFijN Vr. Deel. 2 [1224].
Ik bracht toen één hand op mijn boezem en met de andere bedekte ik mijn schamelheid, Eros’ L. 173 [18de e.].