nemen - liefde bedrijven met -, ‘beslapen’ (met nadruk op de rol van de man) (vgl.pakken, bezitten, gebruiken).
‘Hoor eens, meneer, ’ smeekte ze. ‘Ik zal u al het geld geven dat ik heb. Ik ben nog maagd, ik ben nog maagd, en ik ga volgende week trouwen. En u maakt mijn hele leven kapot als u... als u... mij neemt, L. 12 [1967].