Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Gepubliceerd op 17-03-2020

haar (I)

betekenis & definitie

haar (I) - schaamhaar. U hoorde ik, mijn Lief! onlangs nog dapper klagen, De opstijging van de moer dat u die fel kwam plagen, En mij kweld even staag de opstijging van de vaar, Die door uw moer verdwijnt als hij zit in uw haar, Het vermakelijk A, B, C. 13 [±

1785].

Hierbij: haar krijgen, schaamhaar krijgen, manbaar worden. Als de Neut wort groen, En de Meit krygt haar; Zo is 't dat de Neut wil breken, En de Meit wil zyn gesteken, Koddige Opschriften 2, 27 [16981700].