Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Gepubliceerd op 17-03-2020

groot

betekenis & definitie

groot - 1°. In de verb.: groot wezen met iemand, geslachtsgemeenschap met iem. hebben.

Volgens Aam. BOEKENOOGEN in de Zaanstreek.2°. In de verb. groot gaan (worden), zwanger zijn (worden). Nu is uw Liefstens vrees gedaan, Die korts (onlangs. H.), zo byster droef en bang was, Omdat ze door lang groot te gaan, Schier ruim zo dik was, als zy lang was, En zeker meenden, dat ze ’er meer Als een, ten minsten twee zou krijgen. Pans Fluytje 157 [1675].