foetelen - copuleren. Wellicht ontleend aan fr. foutre en vervormd naar woorden als hoetelen en troetelen.
Behalven sulken stekelbaar!, Was hy (een duivel) ’er onder in gekomen, Met een seer grote roggestaart; Daar was hy drok mee doende in ’t foetlen; En wreefse, met sijn scharpe smoel. Geen beetje, en sey: ben ik in 't troetlen, Schier so plysierig als u boel?, s. v. RUSTING, Werken 2', 155 [1712].