eind - 1°. In de verb. op het lopen, op punt van bevallen staan.
En als gy niet te Werken hebt, ... daar moet evenwel een Luurmand zijn, U Vrouwtje loopt op ’t end, O.-Ind. Wellekomst-drinker, 12 [z.j.].2°. Het achterste; mannelijk lid. In het herentoiletopschrift: ‘Uier komt een ieder aan zijn end'. Ook vermeld in KILIAEN.