Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Gepubliceerd op 17-03-2020

ding

betekenis & definitie

ding - 1°. Mann. of vrouw, geslachtsorgaan (vgl. watjekal).

Eindelyk kreeg ik ... den arbeid (= het baren, H.) schielyk op den hals, met zulk een afgrysselyke pyn, als of my 't ingewand uit het lichaam gescheurt wierd, het geen my, gelyk gemeenlyk een hoop zotte wyven in diergelyk eene gelegentheid doen, de uur vervloeken deed, dat ik my de eerste maat dat booze ding in het Iyf had laaten dauwen, De Openhertige Juffrouw i, 94 [± 1769].Van reeds heel wat buurjongetjes... zag ik reeds hun dingetje. Sommige ervan konden al aardig wat stijf staan, M.M. 24 [1972].

‘Ja hoor, juf. Attie liet ze dingetje zien'. RvzR. 12 [1972].

2° In de verb. zijn dingen doen, eufemistische benaming voor cohabiteren, paren. Zy wilden daar haar dingen eens doen, De Geest v. Jan Tamboer 127 [1656],