Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Economische structuur der maatschappij

betekenis & definitie

1.Het begrip structuur

Voordat wij ertoe overgaan aan te wijzen hoe de ec. het proces der welvaartsverzorging, zoals zich dat in de realiteit voltrekt, verklaart, is het goed nog een ogenblik stil te staan bij de bespiegeling van de ec. structuur van de volkshuishouding in het algemeen. Door het veranderlijk karakter van het maatschappelijk proces der welvaartsverzorging zijn er uiteenlopende ec. structuren van de volkshuishouding denkbaar. Er is ook niet — zoals de classieken meenden — slechts een enkele ec. structuur doelmatig. Al naar gelang van het verschil in omstandigheden kunnen uiteenlopende structuren doelmatig zijn. Duidelijk blijkt dit, a.h.w. gezien door een vergrootglas, in oorlogstijd. De data ondergaan dan immers zeer snelle, men zou kunnen zeggen pathologische, veranderingen.

Ook de structuur van de volkshuishouding dient dan in snel tempo te worden aangepast. Er ontstaat een tijdelijke, abnormale structuur van het ec. leven, die hierdoor wordt gekenmerkt dat het rechtstreeks ordenend ingrijpen van de overheid in de afloop van het ec. proces van veel grotere omvang is dan onder normale omstandigheden doelmatig kan worden geacht. Na de oorlog, wanneer de data weer in hun normale stand terugkeren, zijn wederom snelle aanpassingen in de ec. structuur vereist.

Het is nu voor de theoreticus uitermate nuttig, voordat hij zich zet aan de verklaring van de realiteit, zijn gedachten te laten gaan over het algemeen karakter der mogelijke ec. structuren. Zou hij trachten zijn gedachten dienaangaande in details uit te werken, dan zou hij verdrinken in de oeverloze zee van het ec. potentiële. Maar wanneer hij zich bezint op de wezenlijke structuurelementen die men in iedere volkshuishouding aantreft, dan is zijn wetenschappelijke voorarbeid zeer nuttig. Hij verruimt zijn wetenschappelijke blik, leeft, wanneer hij zich bezig houdt met de analysering van het actuele, niet in een lijst, maar beseft het relatieve karakter van de door hem onderzochte ec. structuur.

Ook in de ec. wetenschap verstaat men, zoals in andere wetenschappen, onder structuur de wijze van samenvoeging van delen tot een geheel, leder zelfstandig ec. geheel — wat niet hetzelfde is als een onafhankelijk ec. geheel — vertoont een eigen structuur.

2.De structuur der data

Data zijn de al dan niet ec. gegevens, buiten het onderzochte zelfstandige ec. geheel gelegen, waarop de ec. structuur wordt gebouwd in het licht van het eigen ec. doel van dat geheel. Zo zijn de data van de verbruikshuishouding weinig gecompliceerd: het gezinsinkomen, de redelijke behoeften van de gezinsleden, de prijzen der op de markt beschikbare goederen en diensten en een vrij eenvoudige techniek (koken, naaien enz.). Op basis van deze data moet het ec. doel van de verbruikshuishouding (het gezin) — redelijke voorziening in de redelijke behoeften der gezinsleden — worden gerealiseerd. De structuur van de moderne productiehuishouding (de onderneming) is reeds veel meer gecompliceerd. De data vertonen een veel meer ingewikkeld karakter. De ondernemer is niet gebonden aan een gegeven hoeveelheid middelen.

Hij kan geld opnemen op de geld- en kapitaalmarkt. Ook de aan- en verkoopprijzen staan slechts vast, zijn slechts data, voorzover op de markten waarop hij is aangewezen volledige mededinging bestaat. Kan hij die prijzen beïnvloeden, dan zijn de waarderingen van kopers en verkopers en de aanbodsfactoren op de arbeidsmarkt voor hem data, eveneens de bepalingen van collectiviteiten en van de overheid. Een gecompliceerde techniek staat bij zijn beslissingen op het gebied van productie, verkoop, administratie en organisatie in het algemeen, te zijnen dienste. Binnen deze data heeft de ondernemer een grote speelruimte; steeds echter zoekt hij naar die oplossing die het doel van de onderneming zo goed mogelijk verwezenlijkt, naar ec. evenwicht in zijn productiehuishouding.

De data van de onderneming zijn voor een groot deel van ec. aard: buiten het onderzochte ec. geheel gelegen ec. factoren. De data der volkshuishouding zijn voor het merendeel van niet-ec. aard: buiten het maatschappelijkec. geheel gelegen, doch ec.-relevante factoren. Dit is een gevolg van het feit, dat de volkshuishouding het meest ontwikkelde zelfstandige ec. geheel is, dat de realiteit kent. De volkshuishouding, met name de moderne, die in duurzaam contact staat met vreemde volkshuishoudingen, kent de volgende complexen van data:

1.de middelen, natuur en arbeid, in samenstelling en omvang zoals deze zich binnen het gebied van de volkshuishouding bevinden;
2.de doeleinden, waarop de middelen dienen te worden gericht: de behoeften van de leden der volkshuishouding individueel en de collectieve behoeften, waarbij alleen de redelijke behoeften tot bevrediging dienen te komen;
3.de techniek;
4.het internationale ec. milieu: de mogelijkheden ter welvaartsverbetering, gelegen in het contact met vreemde volkshuishoudingen.

Behalve de laatste zijn de data der volkshuishouding van buiten-ec. aard en derhalve geen studieobject van de ec. wetenschap. Inzicht in deze data moet door de economist worden ontleend aan de resultaten van andere wetenschappen. Kennis van deze is voor hem een onmisbare voorwaarde voor vruchtbaar wetenschappelijk werk.

Op de grondslag van deze data moet nu, binnen het raam van de volkshuishouding, het ec. probleem tot oplossing worden gebracht. De talloze productie- en verbruikshuishoudingen, binnen de volkshuishouding, hebben het karakter van samenstellende delen. Het wezenlijke doel van de volkshuishouding ligt, zoals we hebben gezien, op een ander plan, kwantitatief zowel als kwalitatief.

De oplossing van het probleem der volkshuishouding, de practijk leert dit iedere dag opnieuw, is veel moeilijker dan de oplossing van het ec. probleem der deel-huishoudingen. De laatste hebben een zoveel minder ingewikkelde ec. structuur, dat de ec. beslissingen daar vrijwel steeds door een homogene instantie kunnen worden genomen. Het ec. ordeningsproces is daardoor eenvoudiger en overzichtelijker: het geschiedt overwegend dictatoriaal. Dit is mogelijk en doelmatig, omdat het aldaar aan één enkele homogene instantie mogelijk is alle data te overzien. Dit betekent niet, dat het steeds ondoelmatig zou zijn wanneer, door z.g. medezeggenschap, ook de lager geplaatste arbeid in de onderneming invloed op het bestuur uitoefent: wel is het ondoelmatig wanneer de ec. beslissingen aan een heterogene leiding worden toevertrouwd, terwijl een homogene leiding beter in staat is het ec. ordeningsproces te voltrekken, omdat zij beter de data en de vaak snelle veranderingen daarvan overziet. Toch zien wij in sommige zeer grote moderne ondernemingen zich structuurveranderingen voltrekken, waarbij het beginsel ener homogene ec. leiding wordt losgelaten.

Onderdelen van de onderneming krijgen dan een zelfstandig karakter. Dit kunnen afdelingen zijn van een onderneming, die overigens een technisch geheel vormt, die van elkander ‘kopen’ en aan elkander ‘verkopen’, en het kunnen ec. en technisch zelfstandige onderdelen zijn. Dit laatste is het geval bij de trust. Het beginsel van de homogene leiding wordt daar losgelaten omdat het niet langer doelmatig is.

Wanneer men nu bedenkt, hoeveel gecompliceerder en onoverzichtelijker de data der volkshuishouding zijn, dan is het duidelijk dat een homogene leiding, in de zeer grote onderneming reeds ondoelmatig, voor de volkshuishouding a fortiori tot gebrekkige resultaten moet leiden.



3.De structuur der volkshuishouding

De structuur der volkshuishouding is naar haar wezen gericht op maximalisering van de volkswelvaart. De data zijn aan voortdurende verandering onderhevig. Dit brengt mede, dat ook de structuur der volkshuishouding voortdurend in beweging is. Zowel van onder af door de activiteit van producenten, consumenten en hun verenigingen, als van boven af door het ingrijpen der overheid, ondergaat zij veranderingen. De eersten richten zich daarbij bewust slechts op hun ec. deeldoel, de overheid richt zich bewust op het doel der volkshuishouding.

Geen enkel ec. systeem is in de practijk in staat het doel van de volkshuishouding voortdurend en volkomen te verwezenlijken. De werkelijkheid is nooit meer dan een benadering van het maatschappelijk ec evenwicht. Beperkte vermogens van de mens en kwaadwilligheid bij leiding en uitvoering zijn oorzaak, dat het mensenwerk ook op ec. gebied onvolmaakt is. Toch zijn er grote verschillen in doelmatigheid tussen de onderscheidene denkbare organisatievormen. Ook wanneer men de inhoud der data nog in het duister laat, kan, zoals wij zagen, reeds worden gezegd dat een consequent ‘communistische’ organisatie van de volkshuishouding niet doelmatig kan zijn, omdat het aan de homogene leiding, waardoor een dergelijk stelsel wordt gekenmerkt, niet mogelijk is de data te overzien. Hetzelfde geldt voor een ec. stelsel waar de afloop van het maatschappelijk-ec. proces geheel wordt overgelaten aan de vrije beslissingen van ec. subjecten, die zich uiteraard slechts op een ec. deeldoel richten.

Zij overzien alle tezamen wel het geheel der data, maar niet in onderling verband. De classieken meenden, dat desondanks, door de weldadige werking der mededinging via het prijsvormingsproces juist bij afwezigheid van bemoeienis der overheid met het ec. leven een maximale volkswelvaart zou ontstaan. De door hen opgestelde ec. wetten zijn dan ook voor het merendeel bedoeld als objectieve ec. normen. De maatschappij echter, waarop hun theoretische constructie is gebouwd, is in menig opzicht een fictie. Zij hadden geen oog voor de taak der overheid met betrekking tot de voorziening in collectieve behoeften, evenmin voor de divergentie tussen koopkrachtige en redelijke behoeften. Maar vooral, zij lieten buiten beschouwing de grote verschillen in ec. macht, waarover de aan de prijsvorming deelnemende ec. subjecten beschikken.

Voor sommigen is de prijs een datum, voor anderen een grootheid die met succes in het licht van het eigen ec. deeldoel kan worden gewijzigd. Vooral als gevolg van de laatstgenoemde realiteit waren de uitkomsten van het proces der vrije mededinging vaak minder weldadig dan men uit de theorie zou menen te mogen afleiden. Ook een ec. structuur, ontsproten aan volledige vrijheid der ec. subjecten, is ec. ondoelmatig, leidt niet tot een maximale volkswelvaart. Wanneer wij afzien van een meer gedetailleerde vermelding van de inhoud van de data der volkshuishouding, kunnen wij reeds thans vaststellen dat beide uiterste stelsels (volkomen homogene leiding en volkomen heterogene ongecoördineerde leiding) ec. ondoelmatig zijn. De practijk bevestigt dit: zij komen in de realiteit niet voor. Daar kennen wij slechts ec. mengvormen. De vraag welke mengvorm het meest doelmatig is kan niet worden beantwoord los van de concrete inhoud der data en de dynamiek dezer data.

Uit het bovenstaande vloeit voort, dat de orde in de volkshuishouding ontspruit aan twee contraire, derhalve elkander niet uitsluitende, beginselen: ec. zelfverantwoordelijkheid en ec. gemeenschapsverantwoordelijkheid. De maatschappelijk-ec. ordening, die uitgaat van de beslissingen van de leden der volkshuishouding, vindt haar belichaming in het prijzenstelsel. Zo zijn er twee fundamentele ec. instituties, die, elkaar beïnvloedend, het ordeningsproces in de volkshuishouding dragen: het prijzenstelsel en de ec. leiding van de overheid.

4.Het prijzenstelsel

De verklaring van het prijsvormingsproces vereist een omvangrijke theoretische apparatuur. Toch kan en moet reeds hier over het prijzenstelsel iets worden gezegd.

Wil het de in een volkshuishouding samenwerkende mensen mogelijk zijn het ec. doel te bereiken, dan is het nodig dat de redelijke behoeften kunnen worden gekend, dat de middelen bekend zijn en, gegeven de techniek, rationeel over de behoeften worden verdeeld. Door de onoverzichtelijkheid en gecompliceerdheid der data is dit zonder ordeningsinstrument, een maatschappelijk-ec. rekensysteem, niet mogelijk. Dit instrument is het prijzenstelsel.

Het prijzenstelsel immers heeft zijn wortels in de talloze productie- en consumptiehuishoudingen,die als gevolg van een ver doorgevoerde arbeidsverdeling via de markt een intensief ruilverkeer onderhouden. Zijn werking be’rust op de activiteit van de leiders dezer deelhuishoudingen, die een eigen ec. deeldoel nastreven. Via het prijzenstelsel kunnen de data, zij het bij afwezigheid van leiding door de overheid slechts op gebrekkige wijze, van hun bestaan en hun relatieve betekenis doen blijken. Het streven naar inkomen aan de kant van de producenten en het streven naar een maximum aan persoonlijke welvaart, gegeven het inkomen, aan de kant van de consumenten, is de grondslag van de werking van het prijzenstelsel. Hieruit volgt, dat een doelmatige prijsvorming voldoende vrijheid voor de privaat-ec. leider vraagt. Te ver doorgevoerde ec. leiding door de overheid zal de werking van het prijzenstelsel verstikken.

De overheid slaat dan zichzelf het kompas uit de hand, zonder hetwelk zij niet in staat is aan de ordening van het maatschappelijk-ec. proces haar bijdrage te leveren. Aan de kant van de consument is een voldoende mate van vrijheid van consumptie vereist. Van de beslissingen van de consument ontvangt immers het prijzenstelsel zijn gegevens omtrent de samenstelling der behoeften. Ook in de productiesfeer is voldoende vrijheid vereist. Door de mededinging voltrekt zich aldaar het proces van de redelijke toebedeling der schaarse middelen. Vrijheid in de productiesfeer omvat:

1.een voldoende mate van vrijheid in de keuze van het te vervaardigen product;
2.een voldoende mate van vrijheid van investering;
3.een voldoende mate van vrijheid voor de arbeid, zowel wat de beroepskeuze als wat de migratie betreft.

Wat nu precies ‘een voldoende mate van vrijheid’ is, kan niet los van de data worden aangegeven. Zo zal in oorlogstijd die vrijheid relatief gering zijn. De volkshuishouding bevindt zich dan in een noodtoestand. Er zijn slechts weinig middelen beschikbaar. Deze zijn daardoor meer overzichtelijk dan onder normale omstandigheden. Het ter verdeling beschikbare reële volksinkomen is zo gering, dat van de redelijke behoeften alleen de meest elementaire voor bevrediging in aanmerking komen.

Het is dan doelmatig, dat de overheid de ordening van hetec. proces voor een belangrijk deel rechtstreeks leidt en de ordenende werking van het prijzenstelsel dienovereenkomstig terugdringt, omdat dit bij grotere vrijheid niet tot de door het doel vereiste samenstelling der productie en verdeling van het voortbrengingsresultaat zou leiden. Zodra echter de data een normaler karakter gaan vertonen, dient de ec. structuur op straffe van ondoelmatigheid te worden gewijzigd. Het proces der prijsvorming wordt dan weer van grote betekenis. Wanneer straf gebonden ec. stelsels doelmatig zijn, is dat een symptoom van armoede.



5.De economische leiding der overheid

De overheid oefent leiding uit door onderdelen van het proces der welvaartsverzorging zelf rechtstreeks ter hand te nemen en vervolgens, door de afloop van hetec. proces, zoals zich dit voltrekt als resultaat van de beslissingen van de leden der volkshuishouding, te beïnvloeden.

De eerste functie oefent zij uit door zelf de productie ter hand te nemen. Vooral met betrekking tot de voorziening in collectieve behoeften heeft de overheid een belangrijke rechtstreekse taak. Hoever zij daarin dient te gaan kan niet in het algemeen worden gezegd. Het sociale beginsel, dat een hoger orgaan niet moet doen wat een lager orgaan even goed of beter kan doen, dient ook hier van geval tot geval te worden toegepast. Voorts heeft zij te bedenken, dat concentratie van ec. macht, ook in de handen der overheid, gemakkelijk tot willekeur, tot ec. ondoelmatigheid, leidt, terwijl bovendien aan het privaat-ec. streven de sterkste motorische krachten in de volkshuishouding ontspruiten. Ook de regulerende werking van het prijzenstelsel is op dit privaat-ec. streven gebouwd.

Wat nu betreft de beïnvloeding van de afloop van het ec. proces heeft de overheid allereerst tot taak, de voorwaarden te scheppen voor een doelmatige functionering van het prijzenstelsel. Zo heeft een ontwikkeld prijzenstelsel niet alleen een rekeneenheid, maar ook een ruilmiddel nodig. Regeling van de geldvoorziening is een belangrijke taak van de overheid, van grote invloed op de afloop van het ec. proces. Hetzelfde geldt voor de regeling van het internationale betalingsverkeer en de internationale handel.

Zoals we gezien hebben, kleven aan het prijzenstelsel, indien dit aan zichzelf wordt overgelaten, onvolkomenheden, waarop de overheid het oog gericht moet houden. De divergentie tussen koopkrachtige en redelijke behoeften noopt haar, ter vermeerdering van de volkswelvaart, via haar belastingstelsel, welvaart over te hevelen van de rijken naar de armen. Niet zodanig, dat gelijkheid van inkomen ontstaat, maar wel op een wijze, dat zoveel mogelijk de redelijke behoeften van allen tot bevrediging komen.

Voorts dient zij toe te zien op de ec. machtsverhoudingen bij de prijsvorming. Uit deze taak is o.m. de sociale wetgeving geboren en vloeit ook voort haar rechtstreekse bemoeienis met de prijsvorming in schaarste-tijd. Dan immers verplaatst, bij afwezigheid van overheidsingrijpen, de ec. macht zich in sterke mate naar de verkoper.

De relatief vrije ec. stelsels zijn onderhevig aan eigenaardige schommelingen in productie, afzet en verbruik. Men noemt dit het conjunctuurverschijnsel. Het vindt voor een belangrijk deel zijn grond in massapsychologische oorzaken, die op de beslissingen van de privaat-ec. leiders van invloed zijn: massale golven van pessimisme en optimisme t.a.v. de ec. toekomst. In tijden van onderbezetting van het productie-apparaat kan het verstandig zijn, dat de overheid, door monetaire operaties en/of door rechtstreekse investeringen, hetec. leven tracht te activeren teneinde de volkswelvaart te verhogen.

Het heeft weinig zin over taak en werking der ec. leiding van de overheid verder te theoretiseren. Men heeft hier immers niet te doen met een in ec. opzicht gecompliceerde institutie, zoals het prijzenstelsel, maar meteen homogeen samengesteld orgaan. Wel kan worden vastgesteld dat, wanneer de ec. taak der overheid omvangrijk wordt, het door de toenemende onoverzichtelijkheid van die taak doelmatig kan zijn, onderdelen aan lagere organen te delegeren. In dit verband is de z.g. publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie van grote betekenis.



6.Vrije en gebonden economische stelsels

Uiteenlopende ec. stelsels kunnen in de practijk onder afwijkende omstandigheden doelmatig zijn: de moderne ec. wetenschap is meer relativistisch dan de oude. De doelmatige ec. stelsels kunnen variëren van relatief vrije tot relatief gebonden vormen. Het aangeven ener doelmatige ec. structuur in concreto behoort niet tot de taak der ec. wetenschap, ook niet tot de taak der objectieve doelmatigheidscritiek. Concrete uitspraken immers veronderstellen kennis van alle concrete omstandigheden. Op dit gebied is derhalve de wetgever op zijn plaats. De wetenschap werkt noodzakelijk met abstracties; zij bepaalt zich daarom tot een typiserende, zo men wil generaliserende, aanduiding van de data.

Zij kan daardoor niet meer doen dan algemene richtlijnen aangeven, gebaseerd op veronderstellingen t.a.v. de data. Indien deze veronderstellingen realistisch zijn, zijn de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek voor de practijk van grote betekenis .

G. Cassel, Theoretische Sozialökonomie, 1933.
F. A. von Hayek, Collectivist economic planning, 1935.
R. Burrows, The problems and practice of economic planning, 1937.
J. R. M. van den Brink, Maatschappijstructuur en werkgelegenheid, 1942.