Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Ziekten van de kleine huisdieren

betekenis & definitie

De geneeskunde van het kleine huisdier is de jongste tak van de practische diergeneeskunde. De kleine huisdierpraktijk wordt nog steeds aangeduid als luxe-praktijk in tegenstelling met de grote, die geen luxe is.

Deze opvatting is onjuist. De geneeskundige verzorging van het kleine dier is geen luxe.

Bepaalde honden hebben een gebruikswaarde, b.v. de blindengeleidehond, de politiehond, de Rode-Kruishond, de verdedigings- of waakhond. Bovendien is het fokken van rashonden een bedrijf, waarin velen een bestaan vinden.

Naast de gebruikswaarde heeft de hond vaak een zeer bijzondere plaats in het kinderloos gezin of als metgezel van ongehuwden, ouden van dagen of op andere wijze vereenzaamde medemensen. Wanneer men zich indenkt welke rol dit dier in het leven van deze mensen speelt, zal het duidelijk zijn, dat deze vorm van het dierenartsenberoep ook een ideële zijde heeft.

Maar ook uit hygiënische overwegingen is een regelmatig toezicht op de gezondheid van het kleine dier belangrijk in verband met het bestaan van voor de mens gevaarlijke ziekten. Tenslotte is de studie van enkele ziekten van het kleine dier van belang voor de vergelijkende geneeskunde wegens het voorkomen van vergelijkbare aandoeningen bij de mens.Uitwendig komen bij de hond de volgende parasieten of door parasieten veroorzaakte aandoeningen voor: hondenvlo, hondenluis, teek, scabies, demodicosis en verschillende huidschimmels. De hondenvlo komt zelden en dan nog slechts tijdelijk bij de mens voor, de hondenluis is voor de mens geheel ongevaarlijk. Scabies, schurft, daarentegen kan van hond (en andere dieren) op de mens overgaan. Demodicosis, de z.g. jeugdschurft, die evenals de scabies door een mijt wordt veroorzaakt, is voor de mens weer ongevaarlijk. Deze vooral in de laatste jaren veelvuldig optredende huidziekte tast vrijwel uitsluitend jonge honden aan. Voor het tot stand komen van de infectie is naast de aanwezigheid van de mijt nog een verminderde weerstand noodzakelijk. Sommige rassen zijn voor deze ziekte bijzonder vatbaar (b.v. dwergpincher, tackel, Duitse staande jachthond e.a. kortharige honden).

De belangrijkste inwendige parasieten, die hier te lande worden aangetroffen, zijn: de neusworm, spoelworm en lintworm. Spoelwormen vindt men vrijwel bij iedere jonge hond. De besmetting gaat rechtstreeks van hond op hond door het opnemen van de wormeieren, die met de faeces van besmette honden vrij komen. Lintwormen kan men op iedere leeftijd aan treffen. De verspreiding gaat niet direct van hond op hond. De lintwormeieren, die via de anus de hond verlaten, ontwikkelen zich in een andere diersoort (de z.g. tussengastheer) tot blaaswormen.

De consumptie van blaaswormhoudende dieren of organen bezorgt de hond een lintworm. De tussengastheer van de voornaamste hondenlintwormen zijn: vlo, knaagdier en schaap. De blaasworm van de Taenia echinococcus treft men aan in de organen van paard, rund en varken. Deze blaasworm kan zich echter ook in de menselijke organen ontwikkelen en veroorzaakt daar ernstige bezwaren. Een nauwgezette vleeskeuring beschermt mens en hond tegen deze gevaarlijke aandoening. Ter geruststelling diene, dat honden, die nooit ongekeurde organen van slachtdieren in rauwe toestand eten, deze lintworm niet herbergen.

Voor de gezondheid van de hond vormen de darmparasieten slechts zelden een direct gevaar. Aangezien de wormen echter gunstige verhoudingen kunnen tot stand brengen voor het binnendringen van andere smetstoffen, is de afdrijving van spoelwormen zowel als van lintwormen, indien aanwezig, aanbevelenswaardig.

De belangrijkste infectieziekten zijn: hondsdolheid, die in West-Europa niet meer voorkomt, de ziekte van Carré (hondenziekte), streptococceninfectie, leptospirose en tuberculose. De hondsdolheid komt nog voor in Oost-Europa, Amerika en de tropen. De bestrijding van deze voor mens en dier dodelijke ziekte bestaat in het doden van alle aangetaste honden en andere dieren. Deze bestrijding voert tot uitroeiing der ziekte, aangezien besmetting uitsluitend optreedt door de beet van een aangetast dier. De ziekte van Carré is een door een filtreerbaar virus veroorzaakte jeugdziekte; secundaire bacteriële infectie verergert het lijden. Honden, die in hun jeugd de ziekte niet hebben doorgemaakt, kunnen ook op latere leeftijd worden aangetast.

De sterfte is groot. Een voorbehoedende enting van het jonge dier vormt de beste bestrijdingsmethode. De bekendste en meest toegepaste entingen berusten op de methode van Laidlaw en Dunkin. Daarnaast gebruikt men in de laatste tijd ook mengvaccins, die niet alleen tegen het virus, doch ook tegen de secundaire infecties een verhoogde weerstand geven. In Amerika trekt de enting van Green met een gemodificeerd hondenziektevirus in de laatste jaren sterk de aandacht. Een afdoend geneesmiddel is niet bekend; noch antisera, noch geneesmiddelen waarborgen een gunstige afloop, indien de hond eenmaal besmet is.

Omtrent de algemene streptococceninfectie is weinig met zekerheid bekend. De verschijnselen gelijken vaak op hondenziekte, de diagnose kan slechts op grond van een bacteriologisch onderzoek worden gesteld. Bij een tijdig gestelde diagnose zijn de vooruitzichten der behandeling gunstiger dan bij de ziekte van Carré.

Wij kennen bij de hond twee door leptospiren veroorzaakte ziekten, nl. de met geelzucht en bloedingen gepaard gaande ziekte van Weill en de infectie met Leptospira canicula, die een nierontsteking veroorzaakt. Beide leptospiren zijn pathogeen voor de mens. De rat is de smetstofdrager. Zwemmen in water, dat met rattenurine verontreinigd is, voert tot besmetting van de hond. Voor tuberculose is de hond weinig gevoelig, besmetting treedt slechts op na langdurig contact met aan t.b.c. lijdende mensen.

Van de niet door parasieten of infecties veroorzaakte ziekten vormen de huidaandoeningen kwantitatief de belangrijkste groep. Belangrijke oorzaken van deze huidziekten zijn rasdispositie, onjuiste voeding, onvoldoende huidverpleging, avitaminosen, stoornissen in de interne secretie en orgaanziekten. Als voorbeeld van rasdispositie kan worden vermeld het boven reeds genoemde feit, dat vele kortharige rassen overgevoelig zijn voor demodicosis, de grote gevoeligheid van boxers en doggen voor etterige huidaandoeningen (acne, furunculose), het veelvuldig voorkomen van kaalheid en eczeem bij de chow-chow. Bij de onjuiste voeding moet in de eerste plaats worden gedacht aan overvoeding. Hoe belangrijk deze factor is, blijkt uit het feit, dat tijdens de laatste jaren van algemene voedselschaarste het aantal honden met huidaandoeningen merkbaar is verminderd. Daarnaast wordt in het hondenmenu in de regel te weinig rekening gehouden met het feit, dat de hond een vleesetend dier is.

Een avitaminose, die bij verschillende huidaandoeningen van de hond een rol speelt, is het gebrek aan nicotinezuuramide (de antipellagrafactor). Wat betreft de invloed van de interne secretie kan gewezen worden op het voorkomen van huidverschijnselen bij een gestoorde schildklierfunctie en bij bepaalde stoornissen in de vorming der geslachtshormonen. Het bekendste voorbeeld van een orgaanziekte, die vaak met eczeem gepaard gaat, is de chronische nierontsteking. Dezelfde oorzaken die mede verantwoordelijk zijn voor het optreden van huidaandoeningen, zijn van belang bij het voorkomen van de zo veelvuldig optredende uitwendige oorontsteking. Eczeem en oorontsteking ziet men dan ook vaak gelijktijdig.

Maagdarmstoornissen zijn evenmin zeldzaam. Oorzaken zijn dieetfouten, voedselvergiftiging, infecties, parasieten, nieraandoeningen. Ook het inslikken van onverteerbare voorwerpen maakt deskundige hulp vaak noodzakelijk. Bij het bepalen van de plaats van het ingeslikte voorwerp vormt het röntgenonderzoek een waardevol hulpmiddel. Speciaal wanneer het om kleine voorwerpen gaat (naald, muntstuk, punaise) is de foto onmisbaar.

Nieraandoeningen komen veel voor, de oorzaak is in vele gevallen een leptospireninfectie. Nier- en blaasstenen zien wij weer speciaal bij bepaalde rassen (b.v. de pekinees).

Encefalitis en epileptiforme aanvallen ziet men veel. Encefalitis wordt veroorzaakt door het virus van Carré en enkele andere neurotrope viren. Epileptiforme aanvallen kunnen een gevolg zijn van encefalitis of de resten van een genezen encefalitis, darmparasieten, foutieve voeding (b.v. overmaat van bepaalde graanproducten), hormonale stoornissen, gebrek aan bepaalde mineralen (calcium), zonnesteek enz. Ook de z.g. vreesziekte, een angstneurose, heeft dieetfouten als oorzaak.

Bij oudere honden treft men veel tumoren aan, vooral uitgaande van de melkklieren of de huid. Kwaadaardige gezwellen zijn vrij zeldzaam. De goedaardigheid van het merendeel der tumoren maakt de kans op blijvende genezing na operatieve verwijdering vrij groot. Evenals bij de mens geldt hier de regel, dat vroegtijdige behandeling de beste kansen op genezing biedt. Sommige kwaadaardige gezwellen kunnen met succes met röntgenstralen worden behandeld. Onder de chirurgische patiënten nemen verder de slachtoffers van ongevallen een zeer belangrijke plaats in.

Ook bij deze categorie van patiënten heeft het röntgenonderzoek belangrijk bijgedragen tot verbetering zowel van de diagnose, als van de behandeling (fractuurbehandeling). Uit vergelijkend oogpunt belangwekkend is het voorkomen van prostaathypertrofie, ziekte van Perthes (heuplijden van het jonge dier), ziekte van Osgood (aandoening van het kniegewricht), spondylitis (wervelontsteking), verhoogde bijschildklierwerking (osteodystrofia fibrosa), rachitis. Er bestaan anatomisch belangrijke verschillen tussen de rachitis van de mens en van de hond.

De belangrijkste parasieten en door parasieten veroorzaakte ziekten van de kat zijn: vlo, luis, scabies, oorschurft, spoelwormen, lintwormen en leverbotziekte. De oorschurft is niet besmettelijk voor de mens. De blaaswormen van de belangrijkste kattenlintwormen vindt men in de vlo en de muis. Leverbotbesmetting ontstaat door het eten van rauwe vis. De belangrijkste infectieziekten zijn: infectieuze maagdarmontsteking, een ziekte van de jonge kat, veroorzaakt door een filtreerbaar virus, en besmettelijke agranulocytose, eveneens veroorzaakt door een filtreerbaar virus. Deze beide ziekten geven vrijwel gelijke ziekteverschijnselen en worden in het spraakgebruik onder de naam kattenziekte samengevat.

Voor geen van beide is een werkzaam geneesmiddel bekend. Omtrent de waarde van voorbehoedende entingen tegen kattenziekte lopen de meningen uiteen. Minder belangrijk zijn tuberculose en pseudotuberculose; voor de eerste ziekte geldt hetzelfde als bij de hond, nl. dat de kat moeilijk besmet raakt; de laatste kan ontstaan door het eten van aan deze ziekte lijdende knaagdieren. Huidaandoeningen en maagdarmstoornissen komen bij de kat veel voor; voor het ontstaan van beide groepen van aandoeningen zijn dieetfouten belangrijk. Gezwellen ziet men minder veelvuldig, het percentage kwaadaardige tumoren is echter hoger dan bij de hond. Katten zijn bijzonder gevoelig voor etterige infecties: absces, flegmoon, wondetteringen, metastatische pneumonie en pleuritis.

Behalve hond en kat behoren ook de pelsdieren tot het gebied van de kleine-huisdiergeneeskunde. Het belangrijkste hier te lande gefokte pelsdier is de zilvervos. De belangrijkste ziekten van deze diersoort zijn dezelfde, als die welke bij de hond voorkomen.

De voornaamste parasitaire ziekten van het konijn zijn oorschurft en darmcoccidiose. De laatste is de hoofdoorzaak van sterfte onder jonge konijnen. De, bestrijding, die tot op heden uitsluitend bestond uit hygiënische maatregelen ter voorkoming van besmetting en herbesmetting, is volgens de nieuwste ervaringen ook mogelijk door toediening van bepaalde sulfapraeparaten. De meest voorkomende infectieziekten zijn de door een bacterie veroorzaakte, tot op heden ongeneeslijke pseudotuberculose en de z.g. niesziekte. Van de laatste is de oorzaak niet met zekerheid vastgesteld; een filtreerbaar virus is echter het waarschijnlijkst. Van de niet door parasieten of infecties veroorzaakte ziekten vormen de maagdarmaandoeningen kwantitatief de belangrijkste groep.

Hoewel de hulp van de kleine-huisdierspecialist ook veelvuldig wordt ingeroepen voor pluimveeziekten, behoren deze dieren zeker niet speciaal tot zijn gebied, zodat de ziekten hiervan niet afzonderlijk in deze rubriek worden behandeld (zie hierover art. Pluimvee).

J. G. OJEMANN