Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Thee

betekenis & definitie

Reeds in de 7de eeuw was de thee bij de Chinezen een geliefkoosde drank. In Europa werd de thee bekend door de aanvoeren der Hollanders, die sinds 1609 regelmatig dit ‘kruydt’ uit het verre Oosten meebrachten.

Het werd als medicijn door sommige geneesheren zeer gewaardeerd. Langzamerhand kreeg de thee een plaats naast de koffie: in sommige gevallen vervangt zij deze zelfs.

Groot-Britannië en Rusland zijn de grote theegebruikers, India, China en Ceylon de grote theeproducenten.De thee-export van China moge achterstaan bij die van India, de productie is zeker het achtvoud van dit gebied. In China en Japan is de theecultuur in de eerste plaats gericht op de behoefte van het eigen land. In centraal China, ten zuiden van de Jang Tse Kiang wordt de thee geteeld onder omstandigheden, die hoogstens vier ‘plukken’ per jaar mogelijk maken. Ook in Japan wordt de theeproductie onder de invloed van de winterverschijnselen op gelijke wijze beperkt; het product wordt niet onder optimaal gunstige omstandigheden verkregen en voldoet niet aan de eisen van smakelijkheid, die de Europese consument stelt. De wereldtheemarkt wordt dan ook niet bevoorraad door China en Japan, maar door Voor-Indië, Ceylon en Indonesië, met een kleine aanvulling van China, Japan en Formosa. Assam en Darjiling op de uitlopers van het Himalaya-gebergte in Bengalen hebben rijk producerende theetuinen, die een geheel ander aanzien hebben, dan die van China en Japan.

De planten groeien forser, dragen grotere soepeler bladeren en kunnen 12 tot 16 maal per jaar worden geplukt. De overvloedige regens en de hogere temperatuur maken de theeplant hier bijna tot een ander gewas. De temperatuurdaling, die in dit sub-tropische gebied in de wintermaanden alle groeiprocessen remt, maakt pluk van November tot Maart onmogelijk, zodat de thee in Voor-Indië een seizoengewas is.

Niet aldus op Ceylon, waar het voltropen klimaat inzonderheid op 2000 m zeehoogte de voor thee meest gunstige omstandigheden schept. De thee groeit voorspoedig, kent weinig ziekten en plagen, heeft een rijke productie en levert een product, dat in fijnheid van aroma bijna nergens zijn weerga vindt. De struiken kunnen wekelijks of om de 10 dagen worden geplukt. De theeondernemingen op Ceylon zijn westers georganiseerd en hebben grote moderne installaties tot hun beschikking voor de bewerking van de ‘pluk’, die zeer veel handen vraagt. Mechanisatie drong door in alle bewerkingen, die de thee vraagt, maar de pluk eist nog steeds een grote arbeidsintensiviteit.

In Indonesië mislukte een door de regering ondernomen poging om, met behulp van Chinees zaad en Chinese arbeidskrachten, de theecultuur in te voeren, waarna het particulier initiatief de zaak ter hand nam. Men plantte theezaden, die men uit Ceylon betrok, maar die feitelijk afkomstig waren uit Voor-Indië, de Thea asamica. Men had onmiddellijk succes met deze meer vitale plant, die groter, dunner en soepeler bladeren heeft en minder neiging vertoont tot bloei. In korte tijd breidde het thee-areaal zich uit over de bergen der Preanger Regentschappen, eerst uitsluitend van westers georganiseerde ondernemingen, later ook van de bevolking, die de pluk leverde aan de fabrieken der ondernemingen. In 1910 vestigden zich op Sumatra eveneens theeondernemingen, die grote producties leverden. Het Indonesische product doet als regel niet onder voor de Ceylon-sortimenten.

De teelt van de thee-struiken geschiedt als volgt: Men legt de zaden uit op kweekbedden, die door een bladerdak beschaduwd zijn. Alleen flink opgroeiend materiaal wordt aangehouden. De Chinese theetypen zijn vrijwel uit de tuinen van Indonesië verdwenen. Het heldergroene blad van de Assam indigenous en het donkergroene blad der Manupuri, beide uit Assam afkomstig, treft men in de tuinen aan; de eerste hoog in de bergen tot aan de grens der nachtvorsten, de tweede afdalend tot 300 m boven zee, half schuil gaande onder de daar nodige Albizzia-schaduw. Zaailingen van 18 tot 24 maanden worden als stumps in de pluktuinen geplaatst.

Stumps bestaan uit een ingesnoeid stammetje met een worteleind van 60 cm lengte. De thee wortelt zeer diep, eist tot op grote diepte losse grond, waarin geen water blijft staan door onvoldoende doorlatendheid van de diepere lagen. Waar de bodem sterk helt, worden terrassen aangelegd. De struiken plant men op ongeveer 1 m van elkaar, zodat 8000 struiken per ha komen. Tussen de rijen en aan de voet van steile hellingen komen blinde goten om het regenwater op te houden, zodat geen stroompjes in de tuin ontstaan. De blinde goten slibben op den duur vol, waarna men nieuwe graaft. Om de 2 of 3 jaar worden de struiken gesnoeid om de oorspronkelijke tafelvorm te herstellen, die voor het plukken gewenst is.

Men plukt niet de bladeren, maar de topjes van de twijgjes, wanneer deze zover zijn uitgegroeid, dat na het wegnemen van het topje (de poetjoek) nog een takje met 2 blaadjes overblijft. De poetjoek bestaat uit de pèkoe, dat is het opgerolde topblaadje, dat nog bedekt is met de knophaartjes, één nauwelijks ontplooid blaadje en één dat zich reeds enigszins heeft ontwikkeld; ze worden bij elkaar gehouden door het steeltje waaraan ze bevestigd zijn. Met beide handen plukken de plukvrouwen de poetjoek. Bij voldoende regenval plukt men in gezonde tuinen om de 7 tot 10 dagen. Lijdt de tuin door aantasting van de Helopeltis antonii of door de takschimmel djamoer oepas (Corticum salminicolor), dan geeft men hem enige weken rust en past een bemesting toe . In grammen per hoofd bedroeg de jaarlijkse theeconsumptie in Groot-Britannië 4560, inNieuw-Zeeland3242, in Australië 3182, in Tripolis 1903, in Canada 1782, in Marokko 1333, in Nederland 1300, in de Ver. St. 325, in Frankrijk 36, in Spanje 6 .

< >