Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Parasitaire en infectieziekten bij huisdieren

betekenis & definitie

Het wezen der parasitaire en infectieziekten der dieren, meer in het bijzonder van onze huisdieren, vertoont geen principiële verschillen met dat van de mens. Ook hier is het ingroeien en het zich vermeerderen van het microorganisme in de weefsels een noodzakelijke voorwaarde voor het tot stand komen der infectieziekte en kunnen parasieten door slechts een gedeelte van hun ontwikkeling in de gastheer door te maken, zonder zich hierin te vermenigvuldigen, schade berokkenen.

Er is tevens een bron van infectie, van waaruit de ziekteverwekker met het gevoelige organisme langs een bepaalde weg op een bepaalde plaats van het lichaam in contact komt. Natuurlijk spelen aantal en aard der lagere organismen bij het tot stand komen van deze ziekten ook een bijzondere rol.

Zijn enkele vol-virulente vogelcholera-bacteriën reeds voldoende voor het opwekken van vogelcholera, paratyfusinfecties stellen in dit opzicht hogere eisen, terwijl bepaalde parasieten zelfs in zo grote verspreiding kunnen voorkomen, dat wij nauwelijks een dier kunnen vinden, dat er geheel vrij van is.In dit opzicht is er dus geen verschil met de parasitaire en infectieziekten van de mens; wat deze ziekten bij onze huisdieren echter hun bijzondere karakter geeft, is het milieu, waarin zij zich afspelen, waar zich de strijd voltrekt tussen parasiet en gastheer, tussen micro- en macro-organ isme.

Het leven toch, waarvan de strijd tussen twee organismen een verschijnsel is, is slechts denkbaar binnen een bepaald milieu. Naar gelang van zijn bijzondere aard stelt elk levend wezen hieraan zijn bijzondere eisen, maar is daarvan omgekeerd ook evenzeer afhankelijk. Dit geldt zowel voor het lagere als het hogere organisme. Hoewel viren niet direct met levende wezens te vergelijken zijn, geldt ook voor deze, dat zij in hun houdbaarheid sterk afhankelijk zijn van de omgeving, waarin zij verkeren. Het milieu van deze verschillende organismen is echter in hoge mate veranderlijk en daardoor ook hun onderlinge krachtverhouding. Pathogène micro-organismen en parasieten mogen in het parasitaire bestaan hun optimale levensverhoudingen vinden, eens moeten zij noodzakelijk bij de dood van de gastheer in de buitenwereld terecht komen, indien ze tenminste niet reeds eerder werden vernietigd.

Optimale levensverhoudingen voor onze huisdieren, een toestand, die o.a. een zo gering mogelijke kans op infectie, maar tevens zo hoog mogelijke weerstand tegenover parasieten en micro-organismen veronderstelt, eist een zeer bepaald milieu, dat zeker niet altijd aanwezig zal zijn.

Voor een beschouwing over parasitaire en infectieziekten bij onze huisdieren is in de eerste plaats van belang na te gaan, enerzijds hoe de verwekkers dezer ziekten zich in het voor hen veranderde milieu, de buitenwereld, gedragen, anderzijds te onderzoeken, hoe onze dieren op de verschillende omstandigheden van hun milieu reageren.

Als de lagere organismen in de buitenwereld, de bodem en het water terecht komen, is het milieu voor hen wel zeer sterk veranderd en meestal niet ten gunste. Nu weten sommige dezer organismen zich bij ongunstige uitwendige omstandigheden sterk aan te passen. Zij gaan hierbij over in een toestand, waarbij de levensverschijnselen zeer zwak zijn, de levenspotentie echter onverminderd behouden blijft. Zo vormen sommige bacteriën en schimmels, sporen, protozoën, cysten en omgeven ontwikkelingsstadia der parasieten (larven) zich met weefselscheden, waardoor zij in latente vorm lang kunnen blijven voortbestaan, om later als de levensverhoudingen gunstiger worden, weer actief aan het leven deel te nemen.

De aardkorst echter vormt voor de lagere organismen een zeer gevarieerd milieu, waarin aard en hoeveelheid organisch en anorganisch materiaal, vochtigheid, temperatuur, zuurgraad en de hoger georganiseerde flora en fauna, even zo vele bepalende factoren zijn. Bovendien, ent men een bepaald micro-organisme op een bepaald stuk grond, dan blijkt dit vaak spoedig hieruit te verdwijnen, terwijl dit niet het geval is, als men deze grond door sterilisatie van alle leven heeft beroofd. Andere organismen als bacteriën, schimmels en hogere planten en dieren, oefenen op de geënte bacteriën volgens verschillende mechanismen een vijandige invloed uit. Het is duidelijk, dat verschillende landstreken verschillende milieu’s betekenen, die meer of minder gunstige voorwaarden voor bepaalde ziektekiemen scheppen. Zandgrond is meer toegankelijk voor luchtstromingen dan zware klei en daarom gunstiger voor groei van bacteriën die graag in zuurstofrijk milieu leven (aërobe bacteriën), doch door geringe waterhoudende capaciteit weer gemakkelijk toegankelijk voor uitdrogen en daardoor minder geschikt voor actief leven. Lage, vochtige gronden zijn voorbeschikt voor het optreden van parasitaire ziekten, omdat de levensomstandigheden voor de ontwikkeling van vele parasieten hier gunstig zijn. Het slakje, dat als tussengastheer dient van een ontwikkelingsstadium der leverbot (de verwekker van de leverbotziekte bij rund en schaap), houdt zich bij voorkeur op in de greppels, terwijl het op de weilanden zelf niet gevonden wordt.

In de tropen kennen wij een aantal ziekten, die in hoofdzaak tot deze streken beperkt blijven. Veelal zijn dit protozoaire ziekten, waarbij de parasiet in het bloed gedeponeerd wordt door een insect. Texaskoorts is zulk een ziekte bij runderen. De ziekte komt voor in de zuidelijke gebieden van Texas. De teek blijft van het ene naar het andere seizoen in de bodem over. In de noordelijke streken van Texas is de ziekte echter van weinig belang, omdat de teken daar gedurende de winter vernietigd worden.

Het is begrijpelijk, dat de mens, door het bewerken van de bodem en het aan brengen van plant of dier, vaak onbewust heeft ingegrepen in de populatie van de bodem en zodoende even wichten heeft verstoord en de mogelijkheid tot het ontstaan van ziekten heeft geboden of te niet gedaan.

De verhoudingen die er bestaan tussen de ziektekiemen en de bodem, zijn overigens lang niet altijd precies bekend en zeer gecompliceerd. Men denke slechts aan de rol van rivieren en winden en aan de talloze lagere, dierlijke organismen, die als noodzakelijke of toevallige tussengastheer hun betekenis hebben. Leerzaam in dit opzicht b.v. is het pas in de laatste tijd ontdekte feit, dat wormen bij de verspreiding van het influenzavirus der varkens een belangrijke rol vervullen.

Toch mag men wel zeggen, dat er betrekkelijk weinig infectieziekten zijn, waarbij de bodem de voornaamste overbrenger van ziekte is, omdat de levensomstandigheden voor hun verwekkers te on gunstig zijn. Dit geldt echter niet voor de meeste sporenvormende bacteriën. Voor ziekten als klem (tetanus), miltvuur, houtvuur en Clostridium welchiiinfecties betekent de bodem dan ook een zeer belangrijke infectiebron. Miltvuursporen behouden jarenlang hun vitaliteit in de bodem. Het voedsel van deze landen kan de ziekte op de dieren overbrengen (miltvuurweiden). Andere bacteriën kunnen slechts langer of korter in de bodem blijven, hoewel ze toch ook bij ongunstige bodemcondities vaak nog vrij resistent zijn, doordat ze in het cadaver zelf, of ingehuld in de uitscheidingsproducten van het zieke dier (ontlasting, urine, melk, sputum) in de grond en het water terecht komen.

Miltvuurcadavers echter zijn, in tegenstelling met het bloed, dat aan het huidoppervlak blijft, reeds na enkele dagen niet meer infectieus, omdat in het dierlijk lichaam nooit miltvuursporen gevormd worden. Vlekziektebacteriën blijven daarentegen minstens 8 maanden in het dode varken aanwezig. Tuberkelbacteriën leefden in gedroogd sputum, in het donker gehouden, 309 dagen, in rottend sputum slechts 20 dagen. Ontlasting van runderen, uitgestrooid op een wei in Zuid-Engeland, bevatte in de winter na 5 maanden nog levende tuberkelbacteriën, gedurende de zomer slechts na 2 maanden. Melk van runderen met tuberculeuze uieraandoeningen betekent een gevaarlijke infectiebron voor mens en dier. Varkenspestvirus behoudt zijn virulentie langer in urine dan in ontlasting.

Het is begrijpelijk, dat alle infectieuze uitscheidingsproducten gevaarlijker zijn naarmate ze verser zijn, doordat ze dan de grootste hoeveelheid virulente kiemen en viren bevatten en daardoor voedsel, drinkwater, gebruiksvoorwerpen en de lucht het gemakkelijkst kunnen besmetten. Dit is dan ook de reden, waarom men het zieke dier en de bacillendrager bij verreweg de meeste infectieziekten als de belangrijkste bron moet beschouwen voor het overbrengen Hoewel voor vele parasitaire ziekten ook de ontlasting de hoofdbesmettingsbron is, geldt dit laatste voor deze ziekten toch in mindere mate, omdat de parasiet in de buitenwereld vaak zijn ontwikkelingscyclus moet voortzetten, voordat hij weer in staat is zijn parasitair bestaan in het dierlijk organisme op te vatten.

De omstandigheid echter, dat een intiem samenleven met het zieke dier een directe overdracht van de smetstof mogelijk maakt, is ook voor het optreden van sommige parasitaire ziekten (schurft, luizen) een zeer gunstige omstandigheid.

Het is de ziekteverwekker echter lang niet onverschillig op welke plaats hij het dier treft. Betekent de contactplaats voor het lagere organisme een al te ongunstig milieu, dan handhaaft deze niet en veroorzaakt daardoor geen ziekte.

Als men b.v. bepaalde bacteriën op de huid aanbrengt, dan zijn deze spoedig spoorloos verdwenen. Het milieu is voor hen te ongunstig. De huid en de inwendige buitenwereld (b.v. maag en darmen) bezitten dan ook een eigen microflora, die al naar gelang de plaats wisselt, dus anders op de halsvlakte dan in de schaamstreek, anders in de dunne dan in de dikke darm is. Zoals dit geldt voor niet-pathogene, geldt dit ook voor pathogene bacteriën. Tetanusbacillen in de darminhoud doen geen kwaad, ook niet in open wonden, daarentegen wel in diepe steekwonden. Het voorkomen van houtvuur, een ziekte waaraan voornamelijk jonge runderen lijden, wordt vaak in verband gebracht met de wondjes, die bij de tandwisseling ontstaan.

Andere micro-organismen, zoals bepaalde spirochaeten, kunnen onder omstandigheden door de intacte huid dringen. Coli-en paratyfusbacteriën en de Brucellae, de bacteriën, die het besmettelijk verwerpen der runderen veroorzaken, en het virus van het mond- en klauwzeer infecteren via het maagdarmkanaal. Tuberkelbacteriën gaan voornamelijk via de voedsel-en ademhalingswegen. Andere dringen via het oogslijmvlies binnen en weer anderen worden overgebracht via het ei {pullorum; virus van de verlammingsziekte bij de kip). Ook parasieten zijn in dit opzicht erg kieskeurig. Vele worden opgenomen met het voedsel en drinkwater, andere doorboren actief de huid, of worden door een insect in de bloedbaan gedeponeerd, of besmetten uitsluitend via de geslachtsorganen.

Bij de beoordeling van de betekenis die het milieu onzer huisdieren heeft bij het tot standkomen en verspreiden der parasitaire en infectieziekten, stuit men direct op de invloed van de mens. Door het omvormen van het dier tot huisdier — de domesticatie — zijn de oorspronkelijke levensomstandigheden der dieren wel zeer ingrijpend veranderd en met betrekking tot de vatbaarheid voor ziekte in het algemeen ongunstig. Ook in het wild levende dieren hebben hun parasitaire en infectieziekten en vallen daaraan soms in groten getale ten offer; de strijd om het bestaan die deze dieren in het wild hebben te voeren, maakt echter, dat de sterksten overblijven. De natuur selecteert in dit opzicht zeer sterk. Bij de huisdieren echter zijn vele elementen van de strijd om het bestaan vervallen, zoals b.v. de voedselwinning. Bovendien oefent bij de huisdieren de mens invloed uit op de nakomelingschap, door het laten paren van dieren die uit een oogpunt van productiviteit de beste perspectieven bieden. Door het opvoeren van de melkproductie van het rundvee, de eierproductie van de kip en het fokken van vroegrijpe varkensrassen, die binnen de kortst mogelijke tijd het grootste gewicht moeten hebben, is de vatbaarheid voor ziekte ongunstig beïnvloed, zodat parasieten en micro-organismen, die voor in het wild levende dieren geen pathogene (ziekteverwekkende) betekenis hebben, bij het huisdier wel ziekte kunnen veroorzaken.

Pas in latere tijden is men zich bewust geworden, dat een dergelijke toestand voor de economie van de veestapel noodlottige gevolgen kon hebben; nu poogt men rassen te fokken, die beter resistent zijn teeltkeus tegen ziekten (keuringen der huisdieren) in het algemeen of tegen een bepaalde ziekte (kippenras resistent tegen verlammingsziekte, een veelvuldig voorkomende virusziekte).

Naast de gewijzigde teeltkeus hebben ook voeding en verpleging voor de tot huisdier geworden dieren grote veranderingen gebracht. Het samenpersen van veel dieren op kleine ruimte (kip, pelsdier) doet het aantal parasitaire ziekten sterk toenemen, doordat het aantal opgenomen parasieten hiermee sterk stijgt.

Het verblijf in de stal vergroot de gelegenheid voor infectie, doch ook de vatbaarheid voor ziekte door het gebrek aan beweging en de gelijkmatige, vochtige, warme lucht. Zij scheppen grotere vatbaarheid vooral voor ziekten der ademhalingsorganen (o.a. tuberculose).

Ziekten bij pasgeboren dieren, die in de wilde staat niet voorkomen, zijn op bedrijven, waar voeding en verpleging niet met de natuurlijke behoeften der dieren overeenkomen, in het bijzonder wanneer de hoogste productieprestaties geëist worden, schering en inslag. Bacteriën, die oorspronkelijk als darmbewoners onschuldig zijn, krijgen nu pathogene betekenis (b.v. colibacteriën).Kenmerkend voor deze z.g. cultuurziekten is, dat ze zelden op andere dieren overgaan, wier levensomstandigheden gunstiger zijn.

De invloed van de voeding is groot, in meer dan één opzicht. Ondervoede dieren hebben meer last van luizen dan goed gevoede. Overmatige voeding schept vatbaarheid voor bepaalde ziekten. Vetgemeste varkens zijn vatbaarder voor vlekziekte en overmatig gevoerde schapen lijden eerder aan Cl. welchii -infecties dan normaal gevoerde; alle ziekten, die veroorzaakt worden door microorganismen, die in normale omstandigheden slechts geringe pathogene betekenis hebben. Ook de samenstelling van het voedsel is van belang, meer in het bijzonder die van eiwitten, mineralen en vitaminen. De vitaminenbehoefte van schijnbaar gelijke dieren is verschillend, hangt sterk af van de verzorging met eiwitten en mineralen en is groter in het vroege voorjaar dan in de zomer. Vitamine A heeft een sterk anti-infectieuze werking door zijn epitheelbeschuttende functie; vitamine C bevordert de vorming van antilichamen en verhoogt de afweerkrachten van de weefselcellen.

Bijzonder duidelijk is de invloed der domesticatie op het voorkomen van ziekten bij runderen, varkens en kippen. Men heeft opgemerkt, dat streptococcen in de uier van de koe, die niet al te sterk in de richting van grote melkopbrengst gefokt is, vaak het dier geen schade doen, terwijl zij bij dieren met grote melkopbrengst meest ernstige uierontsteking veroorzaken.

Ondoelmatige voeding en verpleging van het moederdier geeft moeilijkheden bij het opfokken der kalveren door het optreden van de z.g. cultuurziekten, vooral in de vorm van diarrheeën. Dergelijke verhoudingen heersen bij de biggen.

De bouw van de varkensstal is van grote invloed gebleken op de aanwezigheid en verspreiding van de biggengriep, een ziekte, waarbij een virus in samenwerking met bacteriën een oorzakelijke rol speelt.

Nadat men zich in het groot is gaan toeleggen op de pluimveehouderij, hebben ziekten als pullorum (een bacillaire ziekte), coccidiose (protozoaire ziekte) en kippenverlammingen (virusziekte) grote uitbreiding gekregen. Ondoelmatige voeding geeft stoornissen in de vruchtbaarheid en verhoogde gevoeligheid van de legorganen voor pullorum. Opeenhopingen van dieren op kleine ruimte geven bijzonder gunstige voorwaarden voor het opnemen van coccidiën.

De kippenverlamming is een virusziekte, die via het ei wordt overgedragen. De dieren sterven vaak binnen het jaar. Als niet zichtbaar zieke, maar wel geïnfecteerde dieren reeds het 1ste jaar voor de opfok gebruikt worden (vroegrijpe rassen, een eis des tijds!), dragen ze de ziekte op de nakomelingschap over.

Daarentegen is de laatste jaren een ziekte als tuberculose onder kippen achteruit gegaan, doordat de kip met hoge productie niet meer die leeftijd krijgt als de boerenkip van vroeger. Tuberculose is nl. een ziekte van de hogere leeftijd.

Zo zien wij dus, dat de invloed van de mens in de loop der tijden veelal nadelig is geweest voor het optreden en verspreiden van de parasitaire en infectieziekten onzer huisdieren. Onbewust natuurlijk, want in verhouding tot de tijd dat mensen door het beoefenen van landbouw en veeteelt hun bestaan trachtten te verzekeren, is de termijn slechts kort, dat wij met moeite iets hebben leren verstaan van die noodlottige reeks van gebeurtenissen, die zich afspeelt in de wereld van het kleine en die tot het optreden dezer ziekten voert.

Jammer genoeg kennen wij nog niet van alle parasitaire en infectieziekten de juiste gang van zaken, maar het inzicht van de dierenarts, die zijn kennis bouwt op de fundamenten, door de bioloog gelegd, is groeiende, zodat ziekten, die vroeger ons volksbestaan ernstig bedreigden, nu tot het verleden behoren (veepest).

Infectiebron, infectieweg, plaats van contact met het dier, gevoeligheid van het dier, vormen de schakels van een keten, die, indien aaneengesmeed, tot ziekte leidt. Deze schakels leveren echter evenzovele aangrijpingspunten tot bestrijding van ziekte. Of men de kiem bestrijdt aan de bron, of in het zieke dier, is onverschillig; elke methode, die verbreking van de opeenvolging van gebeurtenissen tot gevolg heeft, leidt tot het doel.

Voordat een ziekte bestreden kan worden, moet dus eerst de diagnose door de dierenarts zijn gesteld, omdat elke ziekte door de bijzondere aard van de verwekker weer verschillen vertoont en daardoor ook de aard der bestrijding zal verschillen.

Niet altijd is het onderzoek van het zieke dier (klinisch onderzoek) toereikend, omdat lang niet elke ziekte voldoende karakteristiek is. Bij verdenking op de aanwezigheid van sommige chronische infectieziekten maakt men gebruik van bepaalde onderkenningsmiddelen. De werking berust op het feit, dat een infectie van het dier met een bepaalde bacterie een zekere mate van gevoeligheid doet ontstaan voor bepaalde producten van deze bacterie. Spuit men deze producten bij een geïnfecteerd dier in de huid of een slijmvlies in, dan reageert het dier hierop door de snelle ontwikkeling van een plaatselijk ontstekingsproces. Het gebruik van deze reactie ter opsporing van gevallen van t.b.c. — de tuberculinatie — is één van de hoekstenen der tuberculosebestrijding hier te lande.

Hulp van laboratoria, waar zieke of gestorven dieren en hun uitscheidingsproducten nader worden onderzocht, is echter vaak geboden om de aard van de ziekte op wetenschappelijke wijze vast te stellen. Door onderkenning van de verwekker (door microscopisch onderzoek) of de specifieke gevolgen, waartoe zijn optreden in het dier aanleiding gaf — serologisch onderzoek: agglutinatie (abortus rund) praecipitatie (miltvuur) — tracht men dit te bereiken. Isolatie van de betreffende organismen en viren door het kweken op kunstmatige voedingsbodems en kleine proefdieren (b.v. muis, rat, marmot, konijn, kip) en dieren van de eigen soort, behoort tevens tot de gebruikelijke methoden.

Bij verdenking op de aanwezigheid van ziekten die zowel voor mens als dier van belang zijn, is samenwerking van medicus en dierenarts geboden.

Geleerd door de ervaring, dat infectieziekten somtijds catastrofale gevolgen kunnen hebben, heeft de staat zich het lot van de veestapel aangetrokken en Veewet besluiten genomen ter wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten, welke opgenomen zijn in de Veewet.

Onder besmettelijke ziekten verstaat deze wet: veepest der herkauwende dieren, longziekte der runderen, monden klauwzeer bij herkauwende dieren en varkens, miltvuur van alle vee, hondsdolheid bij alle dieren, schurft bij schapen, geiten en eenhoevige dieren, schaapspokken bij schapen en geiten en de kwade droes bij eenhoevige dieren.

Bovendien kan bij Algemene Maatregel van Bestuur bepaald worden, dat ook bij andere met name genoemde ziekten deze voorschriften geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaard zullen worden. Dit is dan ook reeds geschied.

De meest radicale vorm van bestrijding der infectieziekten is ongetwijfeld de vernietiging van de infectiebron. Door te grote verspreiding is dit echter meestal onuitvoerbaar, omdat het vernietiging van alle zieke en verdachte dieren meebrengt. De bedoeling is dan ook een maximum van garantie uit het oogpunt van ziektebestrijding, naast een minimum van beperking en beschadiging van handel en verkeer.

Omdat de infectiebron voor sommige ziekten aan de landsgrenzen ligt (exotische ziekten), voor andere in het binnenland, hebben de bepalingen betrekking zowel op controle van de invoer van vee, als b.v. het sluiten van markten en verbod van vervoer in het binnenland bij ziektedreiging.

Tevens worden bij ziektegevaar op de boerderij al naar gelang van de aard der ziekte maatregelen getroffen, als b.v. het plaatsen van waarschuwingsborden, het opstallen van vee, het onschadelijk maken van ziek en verdacht vee, het ontsmetten van gebouwen en voorwerpen enz.

Naast de staat hebben ook semi-officiële instanties, zoals boerenorganisaties, zuivelfabrieken een grote betekenis bij de ziektebestrijding. Hun optreden is meer regionaal en medewerking van belanghebbenden is vaak niet verplicht gesteld. De bestrijding door deze organisaties heeft betrekking op ziekten als tuberculose, uierontstekingen, besmettelijk verwerpen en de verdelging der runderhorzels, die de huid van runderen aantasten. Door het in uitzicht stellen van een beloning bij gunstige resultaten der bestrijding worden de vlijt en het doorzettingsvermogen van de eigenaar geprikkeld.

De georganiseerde bestrijding door staatsbemoeiing en particulieren, welke de laatste jaren sterk toeneemt, speelt een bijzondere en hoogst belangrijke rol bij de meest belangrijke infectieziekten van onze huisdieren. De uitvoering van deze bestrijding is of wordt voor een belangrijk deel in handen gelegd van provinciale gezondheidsdiensten in samenwerking met de practiserende dierenarts.

De adviezen van de dierenarts, die de georganiseerde zowel als de individuele bestrijding leidt en uitvoert, richten zich in de eerste plaats naar de vernietiging van de infectiebron. Het opofferen van het zieke dier is wel zeer radicaal, doch dit is lang niet altijd efficiënt. Daarom volgt in die gevallen isolatie en behandeling. Zo mogelijk worden de dieren in groepen van zieken, verdachten en gezonden verdeeld, om verspreiding van ziekten tegen te gaan. Pas aangekochte dieren worden als verdacht beschouwd. Bij ziekten, die niet direct van dier op dier overgedragen worden, heeft isolatie uit een oogpunt van infectiegevaar natuurlijk geen zin.

Het hangt van de aard der ziekte af, welke uitscheidingsproducten als infectiebron fungeren (ontlasting, urine, melk, huidschilfers, neusuitvloeiing). Gebruiksvoorwerpen als voederdrinkbakken en kleding kunnen door contact hiermee tot infectiebron worden, terwijl bij sommige ziekten insecten, muizen en ratten delen van de infectieweg vormen. Grondige reiniging van de verblijfplaatsen en nauwgezette verpleging der dieren is dan ook dag aan dag vereist. Verwijdering der ontlasting, reiniging van voeder- en drinkbakken en bij kleine huisdieren tussentijdse verversing van de bovenste bodemlaag en het plaatsen van draadbodems in de hokken zijn waardevolle bestrijdingsmiddelen. Zonlicht en uitdroging zijn de ontsmettingsmiddelen der natuur, die we ons soms ten nutte maken. Hoge verhitting in de vorm van verbranden wordt een enkele maal toegepast, droge en vochtige hitte werkt echter sneller.

Pasteurisatie van de melk doodt de meeste bacteriën in een half uur; het doden van sporen eist kookhitte. In ontlasting, die is opgestapeld tot een losse hoop, iets vochtig is gemaakt en daarna met een laagje aarde wordt bedekt, zijn de meeste kiemen na enkele weken gestorven. Bacteriële gisting binnen de hoop veroorzaakt nl. temperaturen van 70°-80° C, een hitte, die de meeste ziekteverwekkers doodt. In kokend water sterven bijna alle kiemen binnen enkele minuten. Chemische middelen, die ter desinfectie gebruikt worden, moeten snel, zeker en ongevaarlijk werken. Als de gewone richtlijnen van reinigen en voorbehoedmaatregelen op een boerderij in acht genomen worden, heeft men in een gezond bedrijf geen desinfectantia nodig. Een voor elke ziekte geschikt desinfectiemiddel bestaat niet.

Voor het ontsmetten van de bodem zijn chemische middelen meestal niet voldoende. Miltvuurweiden b.v. zal men door drainage behoeden voor overmatige uitdroging en overstroming.

De bestrijding van de ziekteverwekkers in het lichaam van het dier is er in de eerste plaats op gericht, de resistentie van het dier tegenover alle schadelijke invloeden zoveel mogelijk te verhogen. Door uit te gaan van gezonde, levenskrachtige ouderparen, het fokken van een sterk geslacht en voeding en verpleging zoveel mogelijk aan te passen aan de natuurlijke eisen, die de verschillende diersoorten vragen, tracht men dit resultaat te verkrijgen. Dit alles vergt praktijk en ervaring van de eigenaar en voorlichting aan hem van de practische consequenties der moderne wetenschap.

Naast verhoging van de algemene weerstand tracht men het dier in vele gevallen een versterkte weerstand te geven, die slechts tegen één bepaalde ziekte is gericht, een specifieke weerstand dus. Het doormaken van een infectie immers gaat bij vele bacteriële en virusziekten gepaard met de vorming van stoffen, die direct of indirect de verwekkers dezer ziekten of producten hiervan onschadelijk maken (antistoffen). In de loop der infectie nemen deze stoffen in aantal toe. Bij een volgende infectie van dezelfde organismen zullen de dieren niet alleen een verhoogde weerstand vertonen, maar bovendien is deze infectie opnieuw aanleiding tot de vorming van antistoffen. Door nu een dier een zodanige infectie te laten doormaken, dat zijn gezondheid hierdoor niet in ernstig gevaar komt, kan men het dier een verhoogde weerstand bezorgen tegen een volgende, natuurlijke infectie met de verwekker dezer ziekte, omdat de eens gevormde antistoffen vrij lang in het bloed blijven circuleren. In de praktijk vindt deze vorm van bestrijding (actieve immunisatie) voor bepaalde ziekten ruime toepassing in de vorm van inspuitingen met levende, verzwakte of gedode bacteriën en viren, of producten hiervan (vaccins).

Over het algemeen past men deze vaccinatie toe bij dreigend optreden van ziekten. Lijdt het dier reeds aan de ziekte, dan voegt men bij voorkeur de antistoffen zelf toe, omdat er bij de vaccinatie altijd enige tijd verloopt, voordat de antistoffen in voldoende hoeveelheid gevormd zijn. Het bezwaar van deze passieve immunisatie is echter, dat de aldus ingebrachte antistoffen vrij spoedig weer worden uitgescheiden. De nuttige werking duurt dus niet zo lang.

De antistoffen worden in de regel toegediend in de vorm van (bloed-) serum van een dier, dat door herhaalde vaccinatie tegen één bepaalde ziekte hoog geïmmuniseerd is. Voor serumbereiding op grote schaal gebruikt men meestal het paard, omdat dit dier niet alleen zonder bezwaar het verlies van een betrekkelijk grote hoeveelheid bloed verdraagt (6-8 1 eens per week gedurende enkele opvolgende weken), maar ook omdat het beter en vlugger antistoffen vormt dan andere grote dieren. Het paard wordt ook gebruikt voor de serumbereiding tegen sommige voor de mens gevaarlijke ziekten. Voor enkele ziekten is het paard als serumleverancier echter ongeschikt, omdat het voor alle infectieziekten der verschillende dieren niet gevoelig is en daardoor geen antistoffen vormt (varkenspest, mond- en klauwzeer).

Serum- en vaccinbereiding op grote schaal vindt in ons land plaats aan de Rijksseruminrichting te Rotterdam en het Staats-Veeartsenijkundig Onderzoekingsinstituut te Amsterdam.

Naast verhoging van de algemene en specifieke weerstand is een behandeling van het zieke dier door het verstrekken van chemische middelen soms ook op zijn plaats; het vormt bij ziekten die zich aan het oppervlak der dieren afspelen (wonden e.d.), in het algemeen zelfs de enige behandeling.

In de grote rij van geneesmiddelen die aangewend worden, maken in de laatste tijd stoffen, die de ziektekiemen doden, doordat zij de een of andere schakel in hun levensproces onmogelijk maken zonder het dier ziek te maken, grote opgang. Sommige dezer stoffen worden synthetisch bereid (sulfanilamiden), andere voorlopig nog uit schimmels of bacteriën (penicilline e.d.).

De bestrijding der parasitaire ziekten vertoont in algemene trekken veel overeenkomst met die der infectieziekten. Voor alles is weer een exacte diagnose noodzakelijk, omdat elke parasitaire ziekte zijn bijzondere maatregelen eist. Onderzoek van de ontlasting, van het bloed en van de dieren zelf voert in de regel tot het doel. Voor zover geneesmiddelen voor een bepaalde ziekte bestaan, worden zieke dieren en parasietendragers hiermee behandeld. Bevinden de parasieten zich in het darmkanaal, dan laat men de dieren voor de behandeling gaarne vasten en voltooit deze behandeling door het verstrekken van een laxans.

Doelmatige voeding en verpleging verhoogt de weerstand tegen parasitaire ziekten in het bijzonder. Bij al deze ziekten zijn hygiënische maatregelen van grote betekenis. Ze hebben betrekking op vernietiging van de ontwikkelingsstadia der parasiet, zowel in de vrije natuur als in de eventuele tussengastheer, en op het onderbreken van de infectieweg.

De voornaamste bron voor de verspreiding bij vele parasieten is de ontlasting van zieke dieren en van parasietendragers. In de eerste plaats moet belet worden, dat voedsel en drinkwater met ontlasting in aanraking komen. Dus zo snel mogelijk ontlasting verwijderen, zowel in de wei als op stal. Het optasten der ontlasting met de bedoeling, de verschillende ontwikkelingsstadia door warmte te doden, is ook hier een belangrijk middel tot bestrijding. Behandeling der ontlasting met chemische middelen heeft in de regel geen succes.

Bestrijding van de tussengastheer bestaat in het scheppen van een ongunstig milieu voor zijn ontwikkeling of in het vernietigen met de zich ontwikkelende parasieten van deze. Door het slechten der greppels en het draineren van de weilanden worden de ontwikkelingsvoorwaarden voor de slak, die de leverbot tot tussengastheer dient, met succes tegengegaan. Vele tropische ziekten, die door insecten, b.v. teken, worden overgebracht, worden met succes bestreden, door de dieren, die er mee bedekt zijn, in een vloeistof te baden, die de insecten doodt (het dippen der dieren).

Een voorbeeld, waarin de infectieweg wordt onderbroken, vinden we in het volgende: trichomonaden (protozoën) veroorzaken, indien deze in de geboorte weg van het rund geraken, een vroegtijdige geboorte, een verwerpen van de vrucht bij het rund. Tijdens een volgende dekking wordt de stier geïnfecteerd, die op deze wijze de infectie verder draagt. Door uit te gaan van een gezonde stier en hiervan het zaad kunstmatig op te vangen en in de geboorteweg van een te bevruchten rund te brengen, onderbreekt men nu deze infectieweg (kunstmatige inseminatie).

Hoewel door dieper inzicht in optreden en verspreiden der parasitaire en infectieziekten vooral de laatste decennia belangrijke vooruitgang is bereikt bij de beteugeling van deze ziekten bij onze huisdieren, tóch blijft de aangerichte schade nog als een drukkende last op het maatschappelijk leven rusten Insiders raamden haar verliezen voor de volkshuishouding van Nederland op een bedrag, dat de ƒ 100 millioen per jaar benadert. Parasitaire ziekten bij de huisdieren zouden Duitsland in 1939 een verlies van 350 millioen R.M. hebben bezorgd. Het verlies aan melk, tengevolge van uierontstekingen, besmettelijk verwerpen en steriliteit, werd in Engeland berekend op £ 12 000 000. Natuurlijk hebben dergelijke cijfers slechts betrekkelijke waarde. Afgezien van het feit, dat alle gevallen van de heersende parasitaire en infectieziekten moeilijk bekend kunnen zijn, zijn ook de verliezen in één afzonderlijk ziektegeval vaak moeilijk te berekenen. De verliespost is nl. veelal gecompliceerd.

Zij kan bestaan in voedselvermindering (vet vlees, melk, eieren), verlies in technische producten (leer, wol, hoorn enz.) en trekkracht. Bovendien zijn er ziekten, die de volksgezondheid benadelen, doordat sommige dierziekten op de mens overgedragen worden en ook de menselijke inspanningen tot wering der dierziekten geven een verlies.

Belangrijke schadeposten voor Nederland berokkenen de volgende infectieziekten: infectieuze vormen van steriliteit, uierontstekingen, besmettelijk verwerpen, tuberculose, opfokziekten en mond- en klauwzeer bij het rund; droes, longontstekingen, besmettelijk verwerpen en opfokziekten bij het paard; varkenspest, vlekziekte en opfokziekten bij het varken; pullorum en verlammingen bij de kip.

Van de parasitaire ziekten zijn de volgende belangrijk: leverbotziekte, wormziekten van maag, darmen en longen, schurft bij rund en schaap en runderhorzels bij het rund; wormziekten van de darmen en schurft bij het paard; spoelwormen bij het varken; coccidiose bij het konijn; coccidiose en wormen van het darmkanaal bij de kip; nosema en de mijtziekte van bijen.

Voor Indonesië zijn van belang: buffelpest bij buffels of karbouwen, piroplasmose, tuberculose en besmettelijk verwerpen bij het rund, leverbotziekte bij de zebu, kwade droes bij het paard; surra bij het paard en de herkauwers, schimmel- en wormziekte bij het paard; pseudopest, pest en vogelcholera bij de kip.

J. I. TERPSTRA