Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Volkshuisvesting en stedebouw

betekenis & definitie

Bij de beroemde uitbreiding van Amsterdam in de 17de eeuw speelden hygiënische vraagstukken geen rol. Stedeschoon, architectuur en verdediging waren toen de problemen, en zij werden op schitterende wijze opgelost.

Tot ver in de 19de eeuw heeft de hygiëne achter de stedebouw aangelopen. Tegenwoordig zal de ontwerper van een stad of een woonwijk volledige aandacht schenken aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid der bewoners.In 1853 droeg koning Willem III aan het Instituut van Ingenieurs op een onderzoek in te stellen naar de huisvesting van de arbeidersklasse. Het uitge brachte rapport bracht ongelooflijke toestanden aan het licht. In Rotterdam waren éénkamerwoningen van 13 m3 inhoud, waarin gezinnen van 3 tot 6 personen leefden. Nog in 1872 leefde 3% der bevolking van Amsterdam in kelderwoningen, waarvan 72% niet hoger dan 1,70 m waren. Een vereniging, die zich ten doel stelde goede woningen voor arbeiders op te richten, bouwde rug aan rug éénkamerwoningen met twee bedsteden, een gootsteen en een privaat. Eerst in 1871 werd in Den Haag bepaald dat niemand een straat mocht aanleggen dan op een breedte en in een richting door de gemeenteraad bepaald.

Tegenwoordig worden eisen gesteld in verband met grootte en indeling der woning, vuil- en waterafvoer, drinkwatervoorziening, lucht- en lichttoe- voer en andere in de Woningwet genoemde punten, terwijl bijzondere aandacht gewijd wordt aan het binnenhuisklimaat.

Onvoldoende woonruimte vergroot infectiegevaar, doet het algemeen-hygiënische peil dalen en benadeelt de geestelijke gezondheid. Het aantal éénkamer- woningen bedroeg 31 December 1899 28% 1930 slechts 7%. Het aantal woningen met vier of meer kamers steeg van 23% tot 62%. Uit een oogpunt van geestelijke gezondheid is het bedenkelijk, dat in 1930 nog in 9,2% der woningen van Amsterdam volwassen jongens en meisjes in één kamer sliepen. Als minimum-eis mag men stellen, dat iedere woning een huiskamer met keuken, een slaapkamer voor de ouders, afzonderlijke slaapkamers voor jongens en meisjes boven 14 jaar, een bergruimte en een douchehokje bevat.

Vervuiling veroorzaakt luchtverontreiniging, lokt ongedierte, ratten en insecten aan, en vergroot infectiegevaar. Het afvalwater wordt eventueel, na in septic tanks (rotkelders) een anaërobe en een aërobe omzetting te hebben ondergaan, afgevoerd naar open wateren of vloeivelden, waar een verdere biologische reiniging optreedt. Het droge vuil behoort door een gemechaniseerde dienst opgehaald te worden.

De watervoorziening heeft grote hygiënische betekenis. Drinkwater kan infectieziekten overbrengen (tyfus, cholera), het kan schadelijke chemische stoffen bevatten (lood) of stoffen missen die nodig zijn (jodium). Huishoud- en industriewater stellen bijzondere eisen: te hard water vereist hoog zeep verbruik, bemoeilijkt het gaar koken van erwten en bonen, veroorzaakt ketelsteen; ijzer geeft een gekleurd neerslag. Water moet in voldoende hoeveelheid verkrijgbaar zijn: reiniging, baden, closetspoeling, straatbesproeiing, industrie enz. Men spreekt van waterbeschaving.

Als individuele waterbron worden regenwater, open water en aan de bodem ontleend water gebruikt. Regenwater als zodanig is hygiënisch betrouwbaar, maar staat veelal door de daken, goten en regenbakken aan verontreiniging bloot. Open wateren zijn vooral in volkrijke streken steeds aan besmettingsgevaar blootgesteld. Grondwater is epidemiologisch te vertrouwen indien geen bronnen van verontreiniging (beerputten, riolen enz.) het kunnen besmetten. Het kan ongewenste chemische stoffen (ijzer, riekstoffen enz.) bevatten.

Centrale watervoorzieningen hebben het voordeel dat ze, mits goed geconstrueerd en gecontroleerd, betrouwbaar water in voldoende hoeveelheid leveren. Als watervang (prise d’eau) komen in aanmerking open wateren (rivieren, meren enz.) en de bodem. Oppervlaktewater moet in ons land steeds gezuiverd worden (Maaswater te Rotterdam). De zuivering ervan kan geschieden door bezinking gevolgd door filtratie, waarbij een biologische reiniging plaats vindt door de zich vormende microflora en -fauna. Vooral ter voorbewerking worden snelfilters gebruikt. Chemische ontsmetting vindt veelal plaats met chloor.

Ook de chemische samenstelling van het water eist soms behandeling. Ontijzering vindt gewoonlijk plaats door een regen te vormen, zodat de aanwezige ijzerverbindingen tot onoplosbare ferri-verbindingen worden geoxydeerd, die door filters worden tegengehouden. Te hard water kan met permutieten of zeolieten onthard worden. Zeer zacht water tast loden leidingbuizen aan. Men gebruikt dan b.v. tinvoeringen. Jodium kan aan het leidingwater worden toegevoegd.

De eerste waterleiding in ons land werd in 1853 in Amsterdam gebouwd. In 1856 volgde Den Helder, in 1874 Den Haag en Rotterdam. De eerste groepwaterleiding, waarbij verschillende kleine gemeenten werden aangesloten, kwam in 1911 tot stand. In 1940 waren 712 van de 1054 Nederlandse gemeenten bij een waterleiding aangesloten, waardoor ca 75% der bevolking leidingwater had. Dagelijks wordt in ons land per inwoner gemiddeld 95 1 leidingwater gebruikt; in Rotterdam 138 1, in Haarlem 42 1.

De beoordeling van water geschiedt vooral door onderzoek ter plaatse, waarbij nagegaan wordt of het aan verontreiniging blootstaat. Verder wordt het bacteriologisch onderzocht, b.v. om na te gaan of er bacteriën in voorkomen, die op verontreiniging wijzen (colibacteriën) (proef van Eijkmari). Door chemische analyse onderzoekt men of het uit een vervuilde bodem afkomstig is en welke schadelijke of nuttige stoffen het bevat.

Ook de verlichting is voor de hygiëne van groot belang. Goed verlichte vertrekken werken psychisch gunstig. De zindelijkheid wordt bevorderd, doordat vuil eerder gezien wordt. Om te lezen (scholen) is een verlichting van 100 à 200 lux gewenst, voor een fijne handenarbeid zelfs 1000 lux en meer. Gelijkmatige en goede helderheidverdeling is gewenst, evenals vermijding van verblinding en scherpe slagschaduwen (geen direct zonlicht). Bij een enquête bleek dat de tegenwoordige Nederlander zo veel mogelijk daglicht in huis verlangt.

Iedereen kent de benauwde atmosfeer, die in overvolle lokalen kan optreden. Onze landgenoot J. T. F. Hermans wees er reeds in 1880 op dat het vraagstuk van het binnenhuisklimaat niet een chemisch (verontreiniging van de lucht) maareen fysisch vraagstuk is: belemmering van de warmteregulatie van het lichaam.

De warmteregulatie van het lichaam is grotendeels een functie van de huid en wordt in belangrijke mate beïnvloed door vier, reeds eerder genoemde factoren van de omgeving. Een met waterdamp verzadigd vertrek, waar de lucht niet in beweging is en waar lucht en wanden dezelfde temperatuur hebben, geeft hetzelfde warmtegevoel als één waar b.v. de temperatuur iets hoger is maar waar de lucht in beweging is. Beide vertrekken hebben op het warmtegevoel hetzelfde effect. De temperatuur in het eerste vertrek noemt men de effectieve temperatuur. Onvoldoende warmteregulatie van het lichaam kan nadelig werken. De productiviteit wordt geringer. De kans op ongelukken neemt toe.

Het weerstandsvermogen tegen vele infectieziekten (commensale infecties) neemt af. Ook plaatselijk onvoldoende warm- teregulatie is nadelig: koude voeten en een gloeiend hoofd bevorderen geestelijke activiteit niet; plaatselijke afkoeling kan rheuma veroorzaken.

In Nederland wordt, wanneer geen arbeid verricht wordt, de warmteregeling het minst belemmerd bij een temperatuur van 18°—20°: de gewenste huiskamertemperatuur. Wordt licht werk verricht, dan is 17°—19° gewenst, bij zwaar werk 10°—14°. Individueel verschillen de eisen. Gewenning speelt een rol. In Amerika, waar men zich dunner kleedt, wordt in woonkamers 20°—22° geëist. De temperatuur in slaapkamers kan 4° lager zijn dan in woonkamers.

Daarnaast moeten nog bijzondere eisen gesteld worden: de temperatuur van de wanden moet ongeveer gelijk zijn aan die der lucht, althans niet lager; een luchtsnelheid van meer dan 50 cm per sec wordt als tocht waargenomen, de verticale temperatuurverschillen mogen niet meer dan 2,5° per m bedragen, vochtigheidsverschillen tussen 50% en 70% worden niet waargenomen. I.h.a. mogen in een lokaal, noch wat de tijd, noch wat de plaats betreft, belangrijke verschillen optreden. Hoewel de fysische gesteldheid van het klimaat het belangrijkst is, mag de verontreiniging van de kamerlucht toch niet geheel genegeerd worden. Verontreiniging met schadelijke gassen speelt zelden een rol (open gaskranen). Stof (rook) kan prikkeling van slijmvliezen (oog, keel) geven. Allergenen, b.v. afkomstig van huisstof (meubelen met paardenhaar) veroorzaken bij sommige asthmalijders een aanval. Mensenluchtjes kunnen een gevoel van walging geven.

Kinderen veroorzaken meer mensenluchtjes dan volwassenen. De hygiënist verlangt dus het nemen van maatregelen zowel t.o.v. luchtverontreiniging als t.o.v. warmteregeling.

De luchtverversing kan geschieden door buitenlucht in te brengen of door de binnenhuislucht te zuiveren en te laten circuleren. De kunstmatige ventilatie kan verbonden worden met temperatuurregulatie door lucht van bepaalde temperatuur en vochtigheid in te brengen (airconditioning).

Het binnenhuisklimaat wordt bepaald door de weersgesteldheid, de bouwwijze en de middelen waarmee het kunstmatig beïnvloed wordt.

De architect zal met deze factoren rekening moeten houden.