Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

De bacteriologische diagnostiek

betekenis & definitie

Voor het stellen van een diagnose is het dikwijls van belang de aanwezigheid van de ziekteverwekker aan te tonen. Om dat te doen moet men weten waar de bacterie in het zieke organisme is te vinden.

Bij sommige ziekten varieert de plaats waar de smetstof te vinden is al naar gelang van het stadium waarin de ziekte verkeert; bij tyfus gedurende de eerste week in het bloed, in de tweede of derde week in de ontlasting, ook wel in de urine.Soms kan men op een microscopisch praeparaatje van het te onderzoeken materiaal de diagnose stellen (malaria, veelal bij tuberculose, meningitis, cholera enz). Als regel zal men de smetstof evenwel in zuivere kweek trachten voort te telen en (of) een dierproef verrichten. Voor het kweken van de verwekker van nekkramp b.v. gebruikt men een voedingsbodem, die gemaakt is uit agar en de vloeistof die is afgetapt bij een lijder aan buikwaterzucht; voor de verwekker van difterie een, gemaakt uit bouillon en paardenserum enz. Wanneer het te onderzoeken materiaal ook andere bacteriën bevat, zal men bij voorkeur een voedingsbodem gebruiken waarop de koloniën van de verschillende bacteriën duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Om de diagnose te kunnen stellen maakt men van enige verdachte kolonies reine culturen en onderzoekt deze op hun eigenschappen: 1. microscopisch met betrekking tot vorm, grootte, kleurbaarheid, beweeglijkheid enz. 2. met betrekking tot hun werking op verschillende suikers enz. 3. met betrekking tot hun gedrag t.o.v. immuunsera 4. in de dierproef.

Wanneer in sputum uiterst weinig tuberkelbacteriën voorkomen, zal men deze microscopisch niet vinden. Een van de methoden om ze dan op te sporen is het sputum — waarin de andere bacteriën op bepaalde wijze gedood zijn, terwijl de tuberkelbacteriën zijn blijven leven — bij een cavia (marmot) in te spuiten. Bij andere ziekten, b.v. difterie, zal men twee dieren inspuiten, waarvan er één kunstmatig geïmmuniseerd is. Dit dier zal gezond blijven, terwijl het niet geïmmuniseerde ziek wordt.

Voor het aantonen van een onzichtbaar virus is men bijna uitsluitend aangewezen op dierproeven. Keelspoelsel van een influenzapatiënt druppelt men in de neus van een fret, dat daarna koorts krijgt en verkouden wordt. In de neus van het dier vindt men de smetstof terug. Voor het virus van kinderverlamming zijn apen gevoelig, voor dat van pokken konijnen. Tegenwoordig kan men sommige vira kweken in kippeneieren die ongeveer 10 dagen bebroed zijn.