Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Darmziekten

betekenis & definitie

Bij de besmettelijke darmziekten, vnl. door bacteriën veroorzaakt, de bacillaire dysenterie, febris typhoidea en cholera, geschiedt de besmetting in de tropen door waterbesmetting, direct contact, gebruiksvoorwerpen, voedingsmiddelen als rauwe sla en consumptie-ijs, alsmede door de vliegen; de rol der vliegen kon in de oorlog 1914-1918 worden bewezen in de militaire kampen in Mésopotamie vooral ook voor de amoeben, door het aantonen van cysten aan de vliegenpoten en in de faeces. Bij grote dichtheid der vliegen, zoals in die kampen, kan hun rol belangrijk zijn. Dinger kon in 1936 aantonen, dat het oppervlaktewater in de Tji Liwoeng te Batavia zeer sterk besmet was, wat een verklaring gaf voor de vele tyfusgevallen onder de Europeanen aldaar; ondanks vele vaccinaties komt tyfus er 20 maal meer voor dan in Nederland.

Bij de bacillaire dysenterie scheiden chronische dysenteriepatiënten soms nog lang bacillen uit, bij de f. typhoidea kunnen gezonde bacillendragers een rol spelen, terwijl bij de cholera wel altijd de acute patiënten de kommabacil leveren, waardoor de ziekte zich uitbreidt. Bij de amoebendysenterie zijn het de vele niet of weinig zieke patiënten, bij wie in de ontlasting de tetragenacysten voorkomen, die de besmetting overbrengen en in helder water soms weken lang in leven blijven.

De amoebendysenterie, de tropische dysenterie, is een chronische en recidiverende ziekte, gekenmerkt door diarrhee; de ontlasting is met bloed en slijm ge mengd en wordt met min of meer heftige krampen geloosd. De clinische verschijnselen ' zijn het gevolg van zweren in de dikke en/of endeldarm; in de wand dezer zweren vinden we de histolytische vorm van de Amoeba tetragena. Deze komt voor in drie stadia: de cyste, de minutavorm en de histolytische vorm. De cysten, resistente vormen, kunnen de zure maaginhoud passeren en de mens infecteren; in de darm ontwikkelt zich na enige tijd de minutavorm, een kleine amoebe, die op het darmepitheel leeft; onder voor ons onvoldoend bekende omstandigheden kan de weerstand van het darmepitheel verminderen en dringen de amoeben de darmwand binnen. Zij veranderen daarbij morfologisch, nemen rode bloedlichaampjes op en zijn o.a. met het microscoop daaraan te herkennen; het zijn weefselparasieten (Entamoeba histolytica: weefselverwekend), zij woekeren alleen in het levende weefsel der darmzweren en worden vandaar met de ontlasting uitgescheiden (Schaudinn, Walker, Swellengrebel en Kuenen).

De histolytische vormen kunnen van de zweren in de darm langs lymfvaten of kleine bloedvaten van het poortaderstelsel met de bloedbaan naar de lever gesleept worden. Hier ontstaat vooral bij verzwakte patiënten (langdurige, slecht gevoede dysenterielijders) verweking en afsterving van het leverweefsel, waardoor holten met etterige inhoud (soms zelfs tot 1,5 1) gevormd worden. De clinische verschijnselen zijn koorts, een grote pijnlijke lever, met pijn uitstralend in de rechterschouder, en een prikkelhoest. Het leverabsces kan doorbreken naar alle zijden, meestal naar de long (amoebenlongabsces), waarbij het absces kan worden uitgehoest; zelden door de huid.

Vroeger was de sterfte hoog en kreeg 1/8 van alle amocbendysenterielijders een leverabsces (Rogers). Sinds de emetinetherapie is het absces een verdwijnende ziekte.

Balantidium coli is een zeer grote amoebe, die ook zweren veroorzaakt in de dikke darm, en een ziektebeeld geeft als bij lichte amoebendysenterie met bloedig slijm. Op Java zeldzaam, omdat de infectie via varkens geschiedt, die door de Mohammedaanse bevolking niet gehouden worden. Frequenter op Bali (Hindoegodsdienst).

Bij bacillaire dysenterie veroorzaakt de dysenteriebacil een ontsteking van de dikke darm, waarbij plaatselijk zweren ontstaan, die dus temidden van ontstoken darmslijmvhes liggen, terwijl de amoebenulcera omgeven zijn door normale darmwand. De ontsteking begint in het benedendeel van de dikke darm, kan deze geheel aan tasten en bij zware vormen ook de dunne darm.

Bac. dysenterie wordt verwekt door verschillende soorten van dysenteriebacillen: a. de Shiga-stam (ook toxisch genoemd, omdat zij een exotoxine afscheidt); b. de atoxische groep (Flexner-, IJ-, Van den BoschSonne-stam enz.); zij zijn door cultuur en agglutinatie van elkaar te onderscheiden . In het algemeen geeft de Shiga-infectie de zware ziektebeelden. De oude scheiding: de lijder aan bac. dysenterie is ‘een acute, te bed liggende zieke’ tegenover de patiënt lijdende aan amoebendysenterie, die ‘chronisch ziek en rondlopend’ is, gaat zeker niet op. De lichte bac. dysenterie, in de tropen de grote meerderheid der gevallen vormend, is zuiver clinisch niet van amoebendysenterie te onderscheiden en is tot voor kort daarmee verwisseld.

Het belangrijkste clinische verschijnsel, ook der bac. dysenterie, is de lozing van ontlasting met bloed en slijm, met buikkrampen, gevolgd door onaangename persingen aan de anus. De frequentie der ontlasting is van enkele malen tot 40 à 60 maal per etmaal en meer, waarbij dan soms maar een klein vlokje slijm naar buiten komt. Een belangrijk verschil met de amoebendysenterie kan de koorts zijn, die in zware gevallen langdurig kan zijn, hoog of middelmatig, intermitterend, echter in de lichte gevallen gering is of geheel ontbreekt. Slepend verloop en recidiven komen ook bij bac. dysenterie voor.

Cholera, de grote plaag, in Bengalen inheems, teisterde in de 19de eeuw in grote epidemieën bijkans de gehele Cholera wereld; de verbreiding volgde de snelheid van het menselijke verkeer. Thans is de cholera beperkt tot de hygiënisch weinig ontwikkelde landen, vnl. de millioenensteden van het vasteland van Azië en de tropische gebieden. In Indonesië werd de cholera nooit endemisch, maar vooral Java werd steeds weer besmet in zijn havensteden, van Z. China, Singapore en Siam uit; de laatste kleine cholera-epidemie kwam er in 1928 voor.

De Vibrio cholerae (kommabacil van Koch) veroorzaakt een heftige ontsteking in de dunne darm. Eerst komt er nog wat dunne, faecale ontlasting, doch daarna de voor de cholera typische rijstwaterontlasting, een waterdunne massa, die met regelmatige tussenpozen zonder pijn naar buiten spuit. De rijstwaterontlasting bestaat voor bijna 100% uit water, wat eiwit, zouten en kleine vlokjes afgestoten darmepitheel. Het ziektebeeld wordt bijna uitsluitend beheerst door de sterke vochtonttrekking; er ontstaat uitdroging van de huid en het onderhuidse weefsel, waardoor een opgenomen huidplooi niet verstrijkt. De indikking van het bloed bemoeilijkt de circulatie, vooral ook in de kleinste vaten van de huid (koude huid) en de longvaten, zodat de longen onvoldoende zuurstof opnemen (cyanose). De slechte hartwerking met een zeer lage bloeddruk verergert deze processen.

Uitdroging van de stembanden veroorzaakt een fluisterende rauwe stem: vox cholerica. De indikking van het bloed en slechte circulatie door de niercapillairen veroorzaken eerst geringe hoeveelheden urine, daarna totale anurie. De uitdroging der spieren veroorzaakt de zeer pijnlijke spierkrampen.

Na een of twee dagen ligt de patiënt in coma (stadium algidum), hij is koud, bewusteloos, en er zijn bijna geen levensprocessen meer waar te nemen; ook in dit stadium kan de patiënt nog herstellen.

De oorzaak der tropische spruw is onbekend. Zij wordt bij de darmziekten beschreven, omdat de diarrhee het belangrijkste symptoom is; bij de sectie van [I]T . . [/I]spruwpatiënten zijn aan de darm echter slechts lichte veranderingen gevonden, die het ontstaan van de diarrhee niet verklaren. De ontlasting wordt vooral in de vroege morgenuren zonder pijn geloosd, 3-4 maal, soms meer, ook in de loop van de dag. Het is een pasteuze, leemkleurige koek met gasbellen vermengd, soms ook bijna waterdun. Microscopisch wordt altijd vet in de ontlasting gevonden, weinig neutraal vet, doch vooral reeds door het pancreassap gesplitst vet (vetzuren en zepen); dit gesplitste vet wordt echter niet door de dunne darm geresorbeerd. Als gevolg hiervan ontstaat de vermagering, die vroeger tot totale uittering kon leiden.

Deresorptiestoomisbetreftnict alleen het vet, doch ook andere stoffen, en na enige tijd, soms spoedig, zien we de symptomen ontstaan die het volledige spruwbeeld vormen:

a. blaasjes en kleine wondjes aan de tong, soms aan de gehele mond en slokdarm, als gevolg van onvoldoende resorptie der vitaminen van de B-groep; eveneens is hiervan ten dele afhankelijk: b. de anaemie (bloedarmoede), die zeer veel op de pernicieuze anaemie kan gelijken. Onvoldoende ijzerresorptie door ontbreken van zoutzuur in de maag heeft eveneens invloed op de anaemie.

De spruw, vroeger een gevreesde ziekte, geneest thans dikwijls, vooral bij jonge mensen. Lang meende men, dat spruw een tot de tropen beperkte ziekte was, later is van vele zijden spruw in gematigde luchtstreken waargenomen (Talma, Nolen, Hess, Thaysen). Deze inheemse of ‘non tropical’ spruw kan, zij het zelden, volkomen op tropische spruw lijken.