Ensie 1947

Redactie Anton Reichling S.J. en J.S. Witsenelias (1947)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bouwkunst van de 20ste eeuw

betekenis & definitie

HET DAGEN DER VERNIEUWING De worsteling van het licht der vernieuwing in de bouw¬kunst begon terwijl de duisternis van het eclecticisme nog volop heerste. Zij begon met de strijd om het herstel van de gezonde ambachtelijke traditie (William Morris, 1834¬1896, Engels schrijver, sierkunstenaar, sociale hervormer) en van eenvoud in de conceptie van het bouwwerk. In zeker opzicht dus als een stap terug: de industriële ontwikkeling van het ambacht was immers niet tegen te houden.

Toch hebben de opvattingen van Morris en zijn medestanders grote invloed gehad, speciaal op de Engelse landhuisbouw, die op haar beurt van betekenis is geworden voor het streven naar doelmatigheid van het bouwwerk i.h.a. en naar eerlijkheid in de uiterlijke verschijningsvormen daarvan. In ons land droeg P. J.

H. Cuypers
(1827-1921), hoewel vasthoudende aan de inspiratie op oude stijlen, het zijne bij om de grondslag voor een vernieuwing te leggen. In Duitsland had reeds de z.g. Biedermeierstijl (ca 1815-1830) een grondslag gelegd voor het streven naar waarheid en zuiverheid in de bouwkunst.

Hiernaar wordt na de neobarokke overwoekering van de laatste drie decenniën van de 19de eeuw tegen 1900 opnieuw terug¬gegrepen door een architect als Tessenow, die vooral in de landhuisbouw een zuiverende sfeer heeft gebracht. In Frankrijk was men al vroeg gegrepen door de construc¬tieve mogelijkheden, die de nieuwe materialen bieden en de daaruit voortspruitende gevolgen voor een verdere ontwikkeling der architectuur. Nochtans had dat land geen belangrijk aandeel aan de vernieuwing in het begin van deze eeuw.

In Amerika nam het eclecticisme, dat men gedurende de gehele 19de eeuw naar Europees voorbeeld getrouwelijk had nagevolgd, tenslotte bepaald wanstaltige vormen aan. Aan het einde van die eeuw begint echter ook daar in de landhuisbouw zich de invloed van de ver¬anderde opvattingen in Engeland te doen gelden. L. Sulli¬vans Guaranty Building te Buffalo (1896) mag er door het geheel ontbreken van stijlimitatie aangemerkt worden als de eerste mijlpaal op een nieuwe weg.IN DE MORGEN Hoe jong de moderne bouwkunst ook moge zijn, zij heeft reeds vele richtingen (of ‘stijlen’) gekend en kent die nog. Ziet men in de bouwkunst de afspiegeling van het econo¬mische, sociale en culturele leven van een tijdperk en een volk, onderkent men als het wezen van ‘stijl’ de kristalli¬satie in conceptie en vormgeving van een bepaalde be¬schaving, dan ligt er niets verwonderlijks in, dat de 20ste eeuw er tot nu toe evenmin als de 19de in geslaagd is een grote eigen bouwstijl voort te brengen. Een gemeenschap¬pelijke bouwidee (grondslag voor een grote stijl) kan slechts ontstaan en leven in een samenleving die geheel door een grootse gedachte bezield en geleid wordt. De moderne samenleving kent deze niet. In haar worstelen vele ideeën om de voorrang, botsen tegengestelde belangen met grote kracht op elkaar. Zo zien we in onze tijd dan ook vele ‘stijlen’ ontstaan (en ook weer ondergaan), die ieder voor zich een afspiegeling zijn van een der vele bewegende krachten van onze rijk geschakeerde samen¬leving. Daarom komt het kenmerk van onze tijd niet tot uiting in een ‘eenheid-van-stijl’ maar in een ‘veelheid-vanstijlen’.

Het is overigens niet zo verwonderlijk dat omstreeks de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw in zovele landen, vrijwel tegelijkertijd, de moderne ideeën ingang konden vinden. Immers, over heel de beschaafde wereld van het Westen (Amerika inbegrepen) spoelde een golf van wel¬vaart, waarop een gevoel van welbehagen en durvend zelf¬vertrouwen zich wiegde. Met die golf werd ook de bouw¬kunst uit de diepte der verstarring van het eclecticisme omhoog geheven.

In Nederland is H. P. Berlage Hzn (1856-1934) de voornaamste figuur onder de vernieuwers en zijn beurs¬gebouw te Amsterdam (1893-1903) is een der belangrijkste uitingen van de nieuwe richting. Zijn bouwwerken ken¬merken zich door een weldoordacht rationalisme. Van hem zijn ook: het gebouw van de A.N.D.B. te Amster¬dam (1899), een nieuw gebouw voor ‘De Nederlanden van 1845’ (1925), de Christian Science kerk (1928) en het Gemeente Museum (1920-1935) te Den Haag. Zijn be¬langrijkste medestander was K. P. C. de Bazel (1869-1923). Deze bouwde o.a. de hofstede Oud-Bussum (1902), het gebouw van de Ned. Heidemij te Arnhem (1914) en dat van de Ned. Handelmij te Amsterdam (1917-1923). Ook W. Kromhout (1864-1940) behoorde tot de leidende ver¬nieuwers. Hij bouwde o.a. het Americanhotel te Amster¬dam (1896-1901).

Kenmerkend voor een bepaalde Amerikaanse invloed, die in het begin dezer eeuw hier te lande tot uiting kwam, is het kantoorgebouw ‘De Utrecht’ aan het Damrak te Amsterdam (1904) door A. J. Kropholler (geb. 1881) en J. F. Staal (1879-1940). Beide architecten volgden echter al spoedig Berlages richting; de eerste houdt die stijl, naar het uiterlijk beoordeeld, nog vol, al is de geestelijke inhoud een geheel andere geworden. Hij bouwde vele katholieke kerken, o.a. de St. Paschalis Baylon te Den Haag, en ook vele werken van profane aard, o.a. het raadhuis te Noordwijkerhout (1923). Staal volgde in later tijd vele der nieuwe stromingen en bouwde o.m. het gebouw van de Joodse Invalide, gebouw Telegraaf (1928-1930), TwaalfVerdiepingenhuis (1930-1932), alle te Amsterdam, en de beurs te Rotterdam (1928-1941).

In Duitsland was het vooral de grote tentoonstelling van 1901 te Darmstadt, waarvoor vele blijvende gebou¬wen, w.o. woonhuizen, werden gebouwd, die de eerste stoot aan de nieuwe richting gaf. Deze tentoonstelling was ontworpen door de Oostenrijker Josef M. Olbrich (geb. 1867). Van Olbrich is voorts het Warenhaus Tietz te Düsseldorf (1908); van Peter Behrens zijn verschillende fabrieken der A.E.G. te Berlijn (1909) en het Crematorium te Hagen (1907). Kenmerkend voor de eerste tijd zijn zeker ook het Warenhaus Wertheim te Berlijn (1896-1900) van Adolf Messel (1853-1910), het verkoophuis Tietz in Berlijn van Bernard Sehring. In Oostenrijk was O. Wagner (1841-1918) een der voor¬naamste aanvoerders der vernieuwers. Met zijn ontwerp van 1895 voor het Kaiser Franz-Josef Museum, dat deco¬ratief nog zeer overladen was, verliet hij de stijltraditie. Zijn kerk van de Nederoostenrijkse Gezondheids -en Verplegingsgestichten te Wenen (1905), zijn Postspaarbank, eveneens te Wenen, zijn beroemde getuigen van zijn groot architectonisch kunnen en zijn zuivere opvattingen. Veel consequenter in de strijd tegen het ornament was Adolf Loos, die in 1910 een bekend winkelpand te Wenen bouwde.

Hoewel België zeker zijn aandeel heeft gehad in de strijd om de vernieuwing door de voornamelijk in D. werkende [I]H.[/I] v. d. Velde en P. Hankar, zijn daar in de eerste periode geen belangrijke bouwwerken volgens de nieuwe opvat¬tingen ontstaan. De oorzaak hiervan moet worden ge¬zocht in het feit, dat in de officiële bouwkunst de stijlnavolging nog lange tijd troef bleef. Dit geldt in nog grotere mate voor Frankrijk. Toch is Fr. het land waar de nieuwe materialen, staal en beton het eerst consequent werden toegepast. Gewezen kan dan ook worden op de toepassing van het betonskelet bij een woningbouw aan de rue Franklin te Parijs in 1903 door de architecten [I]A.[/I] en G.Perret (die in dit materiaal in 1923 ook de fraaie Notre Dame te Raincy bouwden), de fraaie ijzerconstructie voor een hal van het slachthuis te Lyon (1910) door Tony Garnier, de harmonieuze betonconstructie van de lucht¬schiphangar te Orly (1916) door Freyssinet, als voorbeel¬den hoe ook in Fr. in het begin dezer eeuw architecten gevonden werden die de strijd voor een eigentijdse bouw-kunst hadden opgenomen.

Ook in Amerika braken de nieuwe ideeën maar heel langzaam door. Toch heeft het reeds genoemde voorbeeld van Sullivan navolging gevonden. Van de overigens zeld¬zame architecten, die ernstig naar een verantwoorde ver¬nieuwing in het begin van deze eeuw streefden, moet vooral de wereldvermaarde, doch in eigen land zeer lang nauwelijks bekende Frank Lloyd Wright genoemd worden.

HET KLIMMEN VAN DE DAG Aanvankelijk ontstonden onder de vernieuwers geen be¬paalde richtingen. Dit geschiedde feitelijk eerst in de periode tussen de beide oorlogen. Wij zullen de richtingen welke zich in ons land tot heden voordeden kort bespreken en ook van verwante opvattingen in het buitenland enige voorbeelden noemen.

Het rationalisme van Berlage wekte al spoedig tegen¬stand bij jongere architecten die, hoezeer zij het ook eens waren met het streven naar een eigentijdse bouwkunst, verlangden naar vrije, ongebonden uiting der verbeelding. Zij stonden sterk onder de invloed van het in de beeldende kunsten overheersende expressionnisme. Als het eerste belangrijke werk dezer richting, bekend onder de naam van de Amsterdamse school, moet beschouwd worden het Scheepvaarthuis te Amsterdam (1911-1916).

Het is ontworpen door J. M. van de Meij, onder medewerking van M. de Klerk (gest.

1923), die weldra de onbetwiste leider der richting werd. P. L. Kramer, C. J. Blauw, G. F. la Croix (gest. 1923), M. Kropholler (onze eerste vrouwelijke architect) en J. F. Staal bouwden gedurende de laatste jaren van de eerste wereldoorlog ieder een aantal villa’s in een villacomplex te Bergen (N.H.), waarin zij hun opvattingen geheel konden uitleven. Van de uitingen dezer richting mogen verder nog worden genoemd: M. de Klerk en P. L. Kramer, woningblokken voor de ver. ‘De Dageraad’ te Amsterdam (1923), M. de Klerk, woning¬blok ‘Eigen Haard’ (1914), veilinggebouw ‘Bloemenlust’ te Oosteinde (1922); P. L. Kramer, gebouw marineper¬soneel Den Helder (1914), ‘De Bijenkorf’ te Den Haag (1926); J. Boterenbrood (gest. 1932), het R.k. tehuis voor meisjes ‘Lydia’ te Amsterdam.

Aan deze richting sterk verwant is het Duitse expressionnisme in de bouwkunst. Er zijn echter weinig werken in die stijl gebouwd. Het bleef merendeels bij ideeënontwerpen. We noemen de Einsteinturm door Erich Mendelsohn. Een andere richting (ontstaan ca 1916) deelde de op¬vattingen van de abstracte kunst. Zij had veel internationale contacten. De medestanders van deze richting, waarvan wij als de voornaamste noemen de architecten J. J. P. Oud, G. Rietveld, C. van Eesteren, Jan Wils, Rob van 't Hoff, groepeerden zich om het tijdschrift ‘De Stijl’, dat geleid werd door de voornaamste theoreticus dezer opvattingen, Theo van Doesburg {gest. 1931).

Er is in Ned. en ook elders weinig gebouwd naar de strikte opvattingen dezer richting. We noemen hier dan ook slechts een woonhuis te Zeist door Rob van ’t Hoff, een woonhuis te Utrecht door G. Rietveld (1924), het woningcomplex ‘Tussendijken’ (1921), tuindorp ‘OudMathenesse’ (1922), een kerkgebouw voor de Herst. Apostolische Kerk, alle te Rotterdam door J. J. P. Oud, het coöperatiegebouw ‘Volharding’ (1928) door J. W. E. Buys, hetwelk men overigens kan beschouwen als een overgangsvorm tussen de ideeën der abstracten en die der nieuw-zakelijken.

De richting van de ‘nieuwe zakelijkheid’ wil in de bouwkunst uitgaan van de verworvenheden der techniek. Men streeft ernaar om, evenals zulks geschiedt bij de bouw van auto’s en vliegmachines, ook bij het ontwerpen, constru¬eren en uitvoeren van een bouwwerk uitsluitend met wetenschappelijke methoden te werken. De kunst mag niet voorop staan. Wanneer het bouwwerk schoon wordt, moet dat, evenals bij auto, vliegmachine, spoorbrug of stoomschip, een natuurlijk gevolg zijn van de practische bruikbaarheid der materialen en van de constructie.

Kort voor de oorlog splitste zich van deze richting een groep talentvolle architecten af. Zij grepen, hoewel vast¬houdende aan veel, dat in de strijd om het nieuwe ver¬worven was, terug naar oude bouwvormen, meer in het bijzonder van die der barokstijl (5. van Ravesteijn, A. Komter, A. Staal e.a.). De richting van het ‘nieuwe bouwen’ is een zeer belangrijke factor geworden in de bouwkunst van welhaast alle Europese landen en heeft ook in Amerika vaste voet gekregen. De volgens haar opvatting gebouwde werken zijn talrijk. Voorbeelden in ons land: J. Duiker (gest. 1935), openluchtschool te Am¬sterdam (1930), L. C. van der Vlugt (1896-1936) en /. A. Brinkman (geb. 1902), fabriek Van Nelle te Rotterdam (1936), J. W. E. Buys, Arbeiderspers te Amsterdam (1932), B. Merkelbach (geb. 1901) en Chr. J. F. Karsten (geb. 1904), Avro-studio te Hilversum (1935), A. Boeken (geb. 1881), Apollohal te Amsterdam (1935),/. H. Groenewegen, Montessorischool te Bloemendaal (1931), W. van Tijen (geb. 1894), H. A. Maaskant (geb. 1908), L. C. van der Vlugt, J. A. Brinkman, hoogbouw-volksflats te Rotterdam (1933).

Le Corbusier (Ch. E. Jeanneret, geb. 1887) is niet alleen in Frankrijk, maar ook internationaal als een der leidende figuren in het nieuwe bouwen aan te merken. Samen met zijn neef Pierre Jeanneret (geb. 1896) bouwde hij in Fr. en elders vele werken en maakte hij nog veel meer ideeën-projecten. Wij noemen slechts het Zwitsers tehuis in de Cité Universitaire te Parijs (1930). Andere vooraanstaande Fr. architecten dezer richting zijn H. Sauvage, Mallet-Stevens, André Lurgat. Duitsland is in veel opzichten als bakermat van de nieuwe zakelijkheid te beschouwen. Vele architecten hebben er in die geest gebouwd, tot het Derde Rijk de richting in de ban deed, Hitler ook in de bouw¬kunst de toon aangaf en de ‘Kolossal-Bauten’ van Speer (Reichskanzlei te Berlijn), van Troost (Führerhaus en Haus der Deutschen Kunst, beide te München) en anderen liet bouwen. Nieuw zakelijk zijn het door Walter Gropius gebouwde Bauhaus te Dessau (1926) en zijn verscheidene ‘Siedlungen’ in verschillende steden. Mies van der Rohe en Ernst May waren bekende aanhangers van deze rich¬ting. Uit Zwitserland (waar de richting veel aanhang vond) zij genoemd de Werkbundsiedlung ‘Neubühl’ te Zürich (1930-1932) door M. E. Haefeli, C. Hubacher, R. Steiger, W. M. Moser, E. Roth, P. Artaria, H. Schmidt. Uit Tsjecho-Slowakije: ‘Gebouw voor de Pensioenen’ te Praag (1932-1934), door J. Haviclek en K. Honzik. Uit Zweden: schouwburg te Malmö, door E. Lallerstedr, Sigurd Lawerentz en D. Heilden. Uit Finland de openbare biblio-theek te Viipuri (1932-1935) door Alvar Aalto. Uit Enge¬land: de Chemicals Factory te Beeston (1930-1932) door E. Owen Williams. Uit Italië: het ‘Heliotherapeutisch Instituut’ te Legnano (1938) door G. L. Banfi, L. Belgioioso, E. Perssutti, E. N. Rogers. En tenslotte uit Amerika, waar door sommigen ook Frank Lloyd Wright ten onrechte tot de nieuw zakelijken gerekend wordt, de Cooperative Farm Community te Chandler (Arizona, 1936) door Vernon De Mars en Durton D. Cairns en de Experimental School te Los Angeles (1934-1935) door R. J. Neutra. Een andere stroming in de Ned. architectuur, welker af¬komst wij moeten zoeken in D. bij de z.g. ‘Heimatkunst’ uit het begin van deze eeuw, waarvan de architecten Muthesius en Tessenow de profeten waren (en die zich later heeft ontwikkeld tot de ‘Blut-und-Boden’ architectuur, waarvan Schmitthenner de theoreticus werd), is de richting die algemeen aangeduid wordt met de naam van haar voornaamste voorganger en theoreticus, Granpré Molière. Deze richting grijpt terug naar de vaderlandse traditie van eenvoud en landelijke bekoorlijkheid, waarbij zij het niettemin verstaat ook in monumentale werken met een¬voudige middelen een grote schoonheid te bereiken. In deze trant zijn gebouwd de raadhuizen te Zwijndrecht (1934) en te Uithoorn (1937), beide door het bureau Granpré Molière, Verhagen en Kok. Aanhangers zijn o.a. ook H. T. Zwiers, F. A. Eschauzier, J. F. Berghoef. Zij heeft een zeer grote invloed bij de herbouw van verschil¬lende steden en dorpen in Ned. (typisch voorbeeld: Middelburg).

Naar het uiterlijk er aan verwant lijkend, wijkt de rich¬ting van de ‘Zweedse-groep’ toch in beginsel en opzet sterk af van de groep Granpré Molière. Zij wordt beheerst door een sterke zin voor het monumentale, hetgeen tot uiting komt in een voorliefde voor torens, ook daar waar voor zulk een bouwelement geen feitelijke behoefte bestaat (Museum Boymans te Rotterdam door A. van der Steur, zie afb. Deel I, blz. 604, Meisjes-H.B.S. te Amsterdam door N. Lansdorp). Belangrijk voor deze richting is ook het raad¬huis te Enschede (ca 1930) door G. Friedhoff. Zij kenmerkt zich ook door een zucht naar kleur, versiering en rijkdom van detail. Het Zweedse werk dat vooral grote invloed heeft op de opvattingen van deze groep is het raadhuis te Stockholm, omstreeks 1926 gebouwd door R. österberg. Gememoreerd werd reeds de figuur van A. J. Krop¬holler en de uiterlijk door hem nagestreefde voort¬. zetting van de berlagiaanse architectuuropvatting. Het kernverschil tussen Berlage en Kropholler ligt hierin, dat Berlages streven gericht was op het leggen van de grondslagen voor een eigentijdse bouwstijl, weswege hij telkens opnieuw met telkens andere materialen en constructie-mogelijkheden experimenteerde en open stond voor groei naar alle kanten, terwijl Kropholler achter een reeds verstarde bouwtrant een geesteshouding verbergt, die men misschien het best kan karakteriseren als ‘een vlucht uit de eeuw’. Zelf een talentvol bouwmeester, heeft Kropholler ook enkele talentvolle medestanders, waarvan wij noemen C. M. van Moorsel (bouwmeester van O.L. Vrouwe van Lourdes te Scheveningen en het Karmelitessenklooster te Egmond) en B. J. Koldewey, bouwmeester, tezamen met Van Moorsel, van de stichting O.L.V. ter Eem te Amers-foort.

Een overzicht, hoe beknopt ook, van de moderne bouw¬kunst in Ned., kan niet besloten worden zonder het noe¬men van een architect die weliswaar (zoals zo menig ander) niet tot een bepaalde ‘richting’ gerekend kan worden, doch die zowel bouwwerken van grote architectonische be¬tekenis heeft geschapen, alsook door zijn werk veel in¬vloed op anderen heeft uitgeoefend. Gedoeld wordt op W. M. Dudok, bouwmeester van het omstreeks 1930 vol¬tooide raadhuis te Hilversum. Enerzijds wijst zijn werk op een bepaalde verbondenheid met de romantische op¬vattingen van de Amsterdamse school, anderzijds is het in zijn uiterlijke verschijningsvormen sterk beïnvloed door die van de abstracte richting in de architectuur.

JAC. BOT

A. Platz, Die Baukunst der Neuesten Zeit, 2de dr. 1930.
J. B. van Loghem, Bouwen, 1932.
P. Berlage, Beschouwingen over Bouwkunst en hare ontwikkeling, 1911.
W. Gropius, Internationale Architektur, 1925.

Emil Kaufman, Von Ledoux bis Le Corbusier, 1933.

Le Corbusier, Vers une architecture, 1923.

J. J. Vriend, Nieuwere Architectuur, 1935.
T. Rietveld, Nieuwe Zakelijkheid in de Nederlandse Architectuur, 1932.
A. Eibink, W. J. Gerretsen en J. P. L. Hendriks, Heden¬daagse architectuur in Nederland (plaatwerk), 1937