Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Volksontwikkeling (museum in dienst van de)

betekenis & definitie

Het museum is een betrekkelijk moderne instelling. De eerste van overheidswege voor het publiek toegankelijk gestelde schilderijenverzameling dateert uit de Franse Revolutie en werd geopend op 8 November 1793.

De bedoeling was inderdaad geen andere dan een sociaalpaedagogische. De particuliere kunstschatten der ‘cidevant tyrans’ zouden voor het volk worden tentoongesteld en de ‘citoyens artistes’ kregen gelegenheid, hier de oude meesters te copiëren.

Zo is het museum de vrucht van een democratische ontwikkeling, waarbij de gemeenschap de rol van de Maecenas zal gaan overnemen en de vorming van de smaak in brede kring bevorderen. Voordien waren de collecties particulier en moesten de minder gefortuneerde liefhebbers zich behelpen met bezoeken aan de ateliers en met tijdelijke tentoonstellingen (‘salons’).

Inmiddels werd de techniek van het exposeren nauwelijks beïnvloed door deze democratisering. Tot diep in de 20ste eeuw bleef men schilderijen en sculptuur exposeren zoals men postzegels opplakt: alsof het ‘series’ gold, die zo ‘compleet’ mogelijk behoorden te zijn. Een zaaltje als de ‘salon carré’ van het Louvre laat zich maar al te goed vergelijken met de befaamde bladzijde der ‘zeldzaamheden’ in een album.

In onze tijd echter voltrekt zich een revolutie in het museumvak, en weer is het mede een overweging van sociaal-paedagogische aard, die de stimulans geeft. Naarmate bredere, niet-burgerlijke volkslagen zich emancipeerden, zagen vooruitstrevende museumdirecteuren in, dat ook deze betrokken moesten worden in het cultuurbezit der eeuwen. Bovendien verbleekte de belangstelling der bezoekers door de ouderwetse stijl van exposeren. Verlaging van de toegangsprijs of zelfs gratis entrée is hier niet voldoende. Men moet deze ‘nieuwe’ bezoekers geestelijk interesseren, zonder dat ze kunnen steunen op een traditionele eerbied voor datgene wat van ouder op ouder als ‘mooi’ is gehuldigd. Ook het jeugdbezoek werd geanimeerd, een verschijnsel dat parallel loopt met het ontstaan van de vrije jeugdbeweging. Hoe moest men de jonge onbevangen mens of de arbeider smaak en gevoel doen krijgen voor beeldende kunst? Het collectioneursinstinct bleek onvoldoende. Gepoogd moest worden, het oude schilderij levend te maken.

Zo wordt in eerste instantie een groot deel van de verzamelingen naar het dépot verwezen, terwijl men van afzonderlijke doeken of kleine groepen een apart expositietje maakt, met meubels en draperieën uit dezelfde tijd. Aldus kreeg het werk nieuwe diepte en eigen leven, terwijl de georganiseerde rondleidingen (waarvoor speciaal geschoold personeel in dienst genomen werd) een aanknopingspunt boden voor algemeen-menselijke, cultuur-historische beschouwingen. Verder werden, door ruiling met binnen- en buitenlandse musea, telkens in het kader der eigen collectie, tentoonstellingen gehouden, die zich groepeerden rondom een bepaald ‘centre d’intérêt’, zoals ‘de Romantiek’ of ‘de Rococo’. Het museum bleef geen aaneenschakeling van gelijksoortige zalen; het werd gedecentraliseerd tot een levende veelheid van speciale exposities, overzichtelijk en sprekend.

Naast de musea van beeldende kunst, kent men andere: natuurhistorische, praehistorische, folkloristische, enz. Nederland had voor kort ongeveer 550 musea, waarvan de grote meerderheid uiteraard een locaal of provinciaal karakter draagt. Hier is het sociaal-paedagogische element nog duidelijker, immers het tentoongestelde sluit onmiddellijk aan bij wat men in eigen omgeving kan waarnemen: het noodt tot excursies, het nemen van eigen foto’s en het maken van tekeningen, eventueel zelfs tot het opbouwen van een eigen collectie. In Amsterdam werkten natuurhistorische musea als ‘de Pinksterblom’ en ‘de Tonijn’ (beide voortgekomen uit de culturele en jeugdorganisaties van de arbeidersbeweging) bewust in deze richting. Een instelling als het ‘Twents Museum’ te Enschede is voor het arbeidersontwikkelingswerk van grote betekenis: het bevordert de opmerkzaamheid voor het volkseigene, scherpt de blik voor bouwstijlen en volkskunst en geeft aan het actuele volksleven een zekere cultuur-historische achtergrond, een regionale en nationale verworteling. Samenwerking tussen de wetenschappelijke museumdirectie en de leiders der volksontwikkeling is vruchtbaar en doeltreffend. H. BRUGMANS