I. 1. borstrok; 2. vest, vestje [damesjapon]; 3. kleed; dracht;
II. 1. bekleden (met with); begiftigen; 2. kleden; be vested in, bekleed worden door [v. ambt], berusten bij [macht]; belegd zijn in [geld]; vested interests, bestaande belangen; vested rights, verkregen of oudere rechten;
III. zich kleden; vest in, berusten bij [macht].