1. transporteren, overbrengen, verplaatsen; vervoeren; deporteren; fig in vervoering brengen; transported with joy, verrukt van vreugde; transported with passion, ook: meegesleept door zijn hartstocht;
2. transport, overbrenging, vervoer; vervoering, verrukking; vlaag [v. woede]; gedeporteerde; transportschip.