I. waggelen, wankelen, suizebollen;
II. 1. doen waggelen, wankelen of suizebollen; versteld doen staan; 2. zigzag of trapsgewijze plaatsen; op verschillende tijden doen vallen, spreiden [vacantie]; that staggers belief, dat is niet te geloven; it fairly staggered them, daar stonden ze van te kijken;
III. 1. wankeling; 2. voorsprong [v. vleugel]; staggers, duizeligheid; kolder, draaiziekte (blind staggers).