Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

rest

betekenis & definitie

I. rusten, uitrusten (van from); rustig blijven; rust hebben; rest on (upon), rusten op [v. zorg]; gebaseerd zijn op, steunen, berusten op;

II. laten (doen) rusten, rust geven; baseren, steunen; (God) rest his soul, de Heer hebbe zijn ziel;

III. rest oneself, (uit) rusten;

IV. rust, pauze; rustplaats, tehuis; rustpunt, steun(tje); bok [bij ’t biljarten]; rustteken; be at rest, ter ruste zijn; rust hebben; bedaard zijn; in ruste zijn; afgedaan zijn; set at rest, geruststellen, doen bedaren, tot zwijgen brengen, opheffen, uit de wereld helpen; with lance i n rest, met gevelde lans; enter into one’s rest, de eeuwige rust ingaan; go (retire) to rest, zich ter ruste begeven.

V. blijven; rest assured (satisfied), verzekerd (tevreden) zijn; it rests with you to ..., het staat aan u om ...; the management rested with ..., het bestuur berustte bij ...;

VI. rest; reservefonds; (as) for the rest, voor het overige, overigens.

< >