I. plant, gewas; installatie, outillage, bedrijfsmaterieel; fabriek; komplot, doorgestoken kaart;
II. planten, poten, beplanten; (neer)zetten; opstellen [geschut]; vestigen [kolonie], koloniseren; toebrengen [slag]; verbergen [gestolen goederen]; begraven; she had planted herself on us, ze had zich bij ons ingedrongen en was niet meer weg te krijgen; out, uit-, verplanten.