I bevrijden, verlossen; (over)geven, ter hand stellen; uitreiken; (in-, af-, uit) leveren, afgeven (ook:deliver over); bezorgen; overbrengen; toebrengen; (uit)werpen; uiten, uitspreken; deliver the
goods, zijn belofte nakomen; ’t ’em leveren; deliver a speech, een rede houden; deliver up, afstaan, af-, overgeven;
II in: deliver oneself well, goed spreken; deliver oneself of, uiten.